N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Colette Met haar levendige, semi-autobiografische romans veranderde ze de Franse taal. Maar in haar 150ste geboortejaar blijkt ze nog altijd omstreden.
Op haar zevenenzestigste hield Colette zich koest. Dat had ze haar leven lang nog niet gedaan. Maar de Duitsers hadden Parijs ingenomen en haar derde echtgenoot, Maurice Goudeket, was Joods. Hij moest de gele ster dragen, hij liep gevaar. Eén keer was hij al bij een razzia opgepakt en naar kamp Royallieu afgevoerd, één keer had ze hem via haar relaties vrij kunnen krijgen, vlak voor hij gedeporteerd zou worden. Maar vanaf dat moment sliep hij iedere nacht elders en bleef ze zelf binnen, in haar woning op de eerste etage van het Palais-Royal, in het hart van Parijs. Vanuit haar raam kon ze heel goed zien wat er zich in Parijs afspeelde: ze zag gevechtsvliegtuigen overvliegen, één ervan stortte neer op het Louvre, een steenworp van haar vandaan. Ze hoorde de vette lach van Duitse soldaten in het bordeel naast haar, ze zag soldaten marcheren, de aanplakbiljetten van de Duitse propaganda, de lange rijen voor de winkels.
Colette bleef publiceren: ze had geen keus, er moest brood op de plank, schrijft Bénédicte Vergez-Chaignon in haar recente boek Colette en guerre. Ze behoorde niet tot de categorie schrijvers die, met een fortuin achter de hand, uit de wind kon blijven. Dat ze bleef schrijven werd vooral rondgebazuind door schrijver-collaborateurs als Robert Brasillach en Louis-Ferdinand Céline, die zich na de oorlog moesten verantwoorden – en Colette niet. Zij had zich gedeisd gehouden.
Na jarenlang onderzoek naar Colettes oorlogsjaren, concludeerde Vergez-Chaignon dat het was zoals ze zelf altijd gezegd had: ze sloot zich op, was voorzichtig, liet zich voor geen Duits publicitair karretje spannen. Ze schreef voor een waaier aan kranten en tijdschriften, van L’Officiel de la Couture en Modes de la France, tot de pro-Pétainistische krant Le petit Parisien. In haar columns, haar artikelen, in alles wat ze schrijft, blijft Colette weg van de oorlog, van de actualiteit van de bezetting. Ze schrijft over de immense kou, het moeilijke dagelijks leven in Parijs, over de planten en dieren van haar jeugd, over haar vriend Cocteau, over jonge mensen die ze ziet lezen. Politiek? Dat is niets voor haar. Ze is toch nooit een intellectueel geweest? ‘Ik schrijf. Moet ik ook nog nadenken?’ Het feit dat ze vrouw is heeft altijd in haar nadeel gewerkt, neerbuigend is haar werk altijd gekarakteriseerd als het ‘mannelijkste onder de romanschrijfsters’. Daar maakt ze nu gebruik van, ze blijft op afstand, ‘ik ben de politiek niet waardig’.
Lees ook de recensie van Colette: De eerste keer dat ik mijn hoed verloor
Nee, Colette schrijft, raak en levendig, over het leven zelf. Over de vijftig katten die ze in de loop van haar leven had. In iedere roman komt er wel een voor: in het beroemde verhaal La Chatte (1933) strijdt de kat met de jonge echtgenote om de liefde van haar baasje. In het nog veel gelezen Dialogues de bêtes (1904), nemen de hond Toby-Chien en de kat Kiki-la-Doucette het leven door. Colette excelleert in zintuigelijkheid: zelden riep iemand zo levensecht, in de passages over haar huis bij Saint-Tropez bijvoorbeeld, de geuren en kleuren van de méditerranée op, ‘de tonijnvissersboten, de geschilderde huizen – verbleekt snoeproze, lavendelblauw, lindebloesemgroen – en de straten waar een geur hing van opengehakte meloen, noga en zee-egels’ (vertaling Kiki Coumans). Geen moeder werd zo geportretteerd als Sido in het gelijknamige boek, die, in haar geliefde tuin, van grote, harige haverkorrels rustieke barometers maakte, en die aan het aantal rokken om de ui kon aflezen hoe streng de winter werd. Zelden werd een nachtegaal zo neergezet als in Les vrilles de la vigne (1908): op een lentenacht sliep de nachtegaal ‘zittend op een jonge wijntak, zijn kraag wollig opgezet en zijn kopje gebogen’, maar tijdens zijn slaap groeiden ‘de loten van de wingerd met hun dwingende en vasthoudende ranken – zó stevig dat de nachtegaal gekneveld ontwaakte, zijn pootjes verstrikt in de gevorkte twijgjes…’ (vertaling Kiki Coumans).
Scheiding
Vaak zijn Colettes boeken in meer of mindere mate een afspiegeling van de afslagen die de schrijfster zelf nam in haar leven. In La Vagabonde (1910) duiken we in het milieu van de music-hall, de café-concerts, waar ze zelf de kost verdiende sinds haar scheiding van haar eerste echtgenoot. Le blé en l’herbe (1923) is een liefdesverhaal, Gigi (1944) een schets van de moed en puurheid van een jonge vrouw die niet met zich laat sollen. Titels die tot Frankrijks literaire erfgoed behoren en die haar tot één van ’s lands meest geliefde auteurs maakten.
De Duitse bezetter beschouwde Colette als een icoon van de Derde Republiek die heeft afgedaan, een overblijfsel uit een feminien Frankrijk, gericht op pleziertjes en lichtzinnigheid. Van de Duitse propaganda ontving ze een brief waarin haar ‘esprit pervers’, en haar ‘decadente literatuur’ werden afgeserveerd, ‘we willen geen Claudines meer’.
Claudine! Het meisje waarmee half Frankrijk wegliep toen het in 1900 verscheen. De bestseller waarmee Colette debuteerde. Beter gezegd: de eerste tekst van haar hand die gepubliceerd werd. De naam van haar eerste echtgenoot, Willy, stond immers op de cover. In zijn essay Un été avec Colette vertelt Antoine Compagnon dat ze instortte toen ze, een paar jaar nadat ze getrouwd was met de vijftien jaar oudere Henry Gauthier-Villars, in de gaten kreeg dat hij haar ontrouw was. Waarom ging ze ter afleiding niet iets schrijven, zou hij tegen haar gezegd hebben, bijvoorbeeld over haar schooltijd? Ze moest vooral niet aarzelen er wat pikanterieën in te stoppen, een wat al te tedere vrouwenvriendschap, en vooral: spreektaal. Misschien kon hij er wat mee. Hij was immers een bekend auteur en journalist, die vele ghostwriters had. Ze schreef 600 bladzijden. Willy vond het niks, stopte ze in een la. Een paar jaar later keek hij er nog eens naar en rende naar een uitgever. Een bestseller én een schrijfster waren geboren.
Het eerste deel van de Claudine-reeks, Claudine op school, onlangs opnieuw in het Nederlands vertaald door Gerda Baardman, veroorzaakte een schandaal. Zo’n toon had nog niemand in de Franse literatuur aangeslagen: direct, lichamelijk, onbeschaamd, uitdagend en brutaal. Het boek was overduidelijk een aanklacht tegen de publieke school en zat bovendien vol met lesbische relaties tussen onderwijzers, tussen docenten en leerlingen, en vrouwelijke scholieren onderling – nog nooit vertoond. Inderdaad wordt er voortdurend een blanke hals gekust, of ligt een oor tegen een driftig kloppend hart. Er wordt geflirt, gemanipuleerd en verleid bij het leven – zoveel dat het de lezer van nu wel eens teveel wordt. Het leven van de meisjes bestaat uit gekonkel, machtsspelletjes, fysiek geweld en geroddel. Claudine geniet ervan vuurtjes aan te steken, onderwijzers en medeleerlingen het hoofd op hol te brengen, verwachtingen te wekken en ze daarna te vernederen. De schoolinspecteur, tevens huisarts, onderzoekt regelmatig hoogstpersoonlijk de gezondheid van de meisjes. Daarbij kriebelt hij met zijn snor in hun oor, streelt hun hals, leunt op hun schouders en draait hun haar om zijn vingers. Niemand had dat ooit zo op durven schrijven. Grensoverschrijdend gedrag in het kwadraat.
Genadeloze portretten
Na publicatie van Claudine op school wordt in St. Sauveur-en-Puisaye, in de Yonne, waar Colette opgroeide en naar school ging, flink getandenknarst. Onderwijzers en medeleerlingen herkennen zich in haar genadeloze portretten. Met haar boek neemt Colette wraak op het dorp, dat haar moeder. de tegendraadse Sido, ridiculiseerde, de natuurvrouw die Corneille las tijdens de mis en ongehuwd zwangere vrouwen bijstond. Ook moest het dorp niets hebben van haar vader, de belezen, gecultiveerde, éénbenige kapitein, in wiens studeerkamer Colette na zijn dood vele schitterend gebonden boeken vond: alle voorzien van een liefdevolle opdracht aan zijn vrouw, maar verder slechts bestaand uit onbeschreven bladzijden. Vooral was Claudine op school een revanche voor het trauma van 15 juni 1890, de dag van het failliet, waarop de huisraad van het gezin op straat werd gezet en de dorpsbewoners, vol leedvermaak, de voorwerpen waaraan Colette zo gehecht was voor een spotprijsje op de kop tikten.
Achter haar rug om verkocht Willy de rechten van de Claudine-reeks; het was de genadeklap voor hun huwelijk. Dan begint een ongeëvenaard leven dat Antoine Compagnon probeert te vatten. Colette moet in haar onderhoud voorzien. Ze wordt journaliste, gaat op reportage voor verschillende dagbladen, zoals Le Matin, dat bijna een miljoen lezers heeft. Tegelijktertijd treedt ze op als schaarsgeklede mimespeelster – haar borsten waren de meest appetijtelijke ter wereld, schrijft Maurice Chevalier in zijn mémoires. Haar openlijk lesbische relatie met Missy, dochter van de graaf de Morny, met wie ze ook op het podium staat, veroorzaakt een schandaal.
Van de trouwe, onderdanige echtgenote is niets meer over. Haar energie is enorm, haar levenslust en productie idem dito, haar kronieken zijn geliefd, ze wordt beroemd. Haar verhalen, spiegels van haar eigen leven, publiceert ze eerst als feuilleton in de krant, voordat ze als boek verschijnen. Van een trouwe, onderdanige echtgenote wordt ze een vrouw die de regie over haar eigen leven voert, die zelf bepaalt wat ze schrijft, waar ze publiceert. Én die zelf bepaalt wat ze met haar lichaam doet, met wie ze liefdes- en seksuele relaties aangaat, hetero-of homoseksueel.
Colette brengt onrust, Colette schopt tegen heilige huisjes, Colette is het prototype van de vrije vrouw, zonder overigens feministe te zijn. Ze heeft de Franse taal veranderd – dat is het teken van werkelijke grootsheid, schrijft Compagnon. Bovendien schiep ze drie mythen: de figuur van Claudine, het stoute meisje, het personage van Sido, de Demeter, liefhebster van tuin en dier, en Gigi, de verpersoonlijking van onschuld en puurheid. In wezen heeft Colette twee soorten bewonderaars: degenen die de vrouw van de katten, de planten en de tuinen vereren; én zij die het icoon van de vrijheid en de ambiguïteit bewonderen. Beiden vallen voor haar stijl: zintuiglijk, beweeglijk, direct en levendig.
Proust en Colette beheersten de literatuur van het begin van de vorige eeuw, zegt Frédéric Maget, directeur van het Musée Colette en groot kenner van haar werk, in een recent interview, ter gelegenheid van Colette’s 150ste geboortejaar. De eerste cultiveerde het mysterie rond zijn leven en zijn seksualiteit, en dus ging de aandacht uit naar zijn oeuvre. De publieke aandacht ging tijdens Colette’s leven vooral uit naar alle schandaaltjes. Decennia later, toen ze haar wilde haren kwijt was, werd ze ‘la bonne dame du Palais Royal’, een eerbiedwaardig instituut. Ze kreeg het Légion d’honneur, werd de eerste vrouwelijke Président van de Académie Goncourt en kreeg een staatsbegrafenis. Tegenwoordig is haar werk eindexamenstof, haar genderthematiek spreekt jonge generaties aan, haar aandacht voor plant en dier past bij onze tijd. Maar er is dit jaar geen grote overzichtstentoonstelling en het Panthéon is tot nu toe niet voor haar weggelegd. Onterecht, zei bijvoorbeeld schrijver Frédéric Beigbeder in het boekenprogramma La Grande Librairie, ze had er kunnen dansen met haar vriendin, Josephine Baker, die er wel ligt.
Omstreden, niet onder één noemer te vangen. Dat illustreert ook Emmanuelle Lambert in haar fotoboek Sidonie Gabrielle Colette. Op de voorkant een Colette ‘libre, méchant et libre’, in pak, rokend, een hooghartig-onafhankelijke blik in haar ogen. Op de achterkant een jonge Madame Gauthier-Villars, in jurk, een bloem in het opgestoken haar, met zedig terneergeslagen ogen. Tijdens haar leven al riep ze voortdurend tegengestelde reacties op. Lambert vertelt bijvoorbeeld, in La Revue des Deux Mondes, dat een van de twee hoofdredacteuren van dagblad Le Matin haar absoluut niet wilde aannemen, die biseksuele vrouw die zo goed als naakt danste, terwijl de andere haar juist binnenhaalde, en zelfs met haar trouwde. Met deze baron de Jouvenel, haar tweede echtgenoot, kreeg ze haar enige dochter, Renée, vaak Bel-Gazou genoemd. Tijdens dat huwelijk kreeg ze een relatie met diens zoon, Bernard, waarna ook haar tweede huwelijk voorbij was.
Ambiguïteit
De metamorfose, de ambiguïteit – dat is de rode lijn in Colettes werk en leven. Bij haar is ieder personage voortdurend in beweging, net als zijzelf. Het vrouwenlichaam kan voor de voortplanting dienen, zeker, maar het kent net zo goed begeerte, lust en verleiding. In deze ambiguïteit schuilt de vrijheid. Niets is bij Colette in marmer gehouwen. Wat haar interesseert is dat alles en iedereen, van de ene op de andere dag, volstrekt anders kan zijn. Ze wordt verliefd, huwt drie mannen hoewel ze het huwelijk zegt te verafschuwen. Ze heeft mannelijke, vrouwelijke en biseksuele minnaars – net als haar personages. Of je je nu man of vrouw, bi- of queer voelt, iedereen heeft het recht zich , langer of korter, zo te manifesteren en zo te leven.
Geen wonder dat Simone de Beauvoir uit haar werk putte bij het schrijven van De tweede sekse; daar vond ze een schat aan voorbeelden, daarmee kon ze aantonen dat ‘vrouw zijn niet via de natuur, maar door cultuur en geschiedenis tot stand komt’: je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt. Als meisje al, schrijft Frédéric Maget, had De Beauvoir alles van Colette gelezen – maar dat moest stiekem. Om haar werk hing een heerlijke reuk van het verbodene.
In breder perspectief nam Colette het estafettestokje over van eerdere schrijvende, rebelse vrouwen als Germaine de Staël en George Sand. Op haar beurt gaf ze het door aan auteurs als Simone de Beauvoir, Annie Ernaux, Françoise Sagan en Lydie Salvayre (die haar het anti-depressivum bij uitstek noemde). Goncourtwinnaar Nicolas Mathieu noemt haar ‘the greatest’.
Ambiguïteit heeft de toekomst, zei schrijfster Niña Weijers onlangs. Colette zou het grondig met haar eens zijn geweest.