N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
Jango Edwards 1950-2023, straatartiest Komisch straatartiest Jango Edwards was een van de oprichters van het invloedrijke ‘International Festival of Fools’, even bekend om zijn ‘gekke bekken’ trekkunst als zijn blote billenpose.
Clown en straatartiest Jango Edwards (midden) met zijn zoons Mickey (links) en DJ Turne, in 2016 in Forges-les-Eaux, Frankrijk. JOEL SAGET
Een blote clown die zijn geslachtsdeel verborg door het samen te knijpen tussen zijn billen of het in een tangaatje te verstoppen – aldus het handelsmerk van Jango Edwards, de man die vorige vrijdag overleed in Barcelona, waar hij sinds 2000 woonde en werkte. Hij was 73 jaar oud en leed aan kanker. Zijn naam roept beelden op van een andere tijd, van vrijheid en blijheid, toen altijd en overal de zon leek te schijnen en het gezag werd getart in een sfeer van onschuld en grappenmakerij.
‘Festival of Fools’
Jango Edwards was de zoon van een hovenier in Detroit en kwam begin jaren zeventig naar Amsterdam – als een van de vele Amerikaanse jongeren die destijds liever in het Vondelpark verbleven dan in Vietnam.. In 1975 behoorde hij tot de oprichters van het International Festival of Fools in Amsterdam, een jaarlijks festijn van straatartiesten en -komedianten dat negen jaar lang een jaarlijks evenement was op lokaties als de ADSM- en NDSM-terreinen en in De Melkweg. Dat maakte Edwards en de zijnen tot pioniers die met hun arsenaal aan clowneske kunstjes en aanstekelijke rock ‘n’ roll het grote voorbeeld vormden voor alle zomerse theaterfestivals die in de jaren tachtig in het hele land hun bestaan begonnen.
Geen clown, maar ‘fool’
Zelf presenteerde Edwards zich trouwens niet als clown. Zijn lippen schminkte hij weliswaar vaak wit met zwarte contouren, maar het traditionele circus was niet zijn stiel. Liever noemde hij zich fool – een vrolijke malloot die gekke bekken trok en de lachers ook op zijn hand kreeg als hij zijn kennis van de Nederlandse taal kon etaleren door ‘ik moet poepen!’ te roepen.
In de jaren negentig was hij hoofdzakelijk actief in Parijs en na de eeuwwisseling vestigde hij zich in Barcelona, waar hij onder meer workshops voor clowns (of liever fools) vestigde. Ook daar was hij een graag gezien man – dat blijkt alleen al uit het feit dat zijn overlijden bekend werd gemaakt door de burgemeester van Barcelona.
Vlak na de wereldpremière van Study for life (1981) voor sopraan, elektronica en licht kreeg Kaija Saariaho bericht van de erven van de Amerikaanse Brit T.S. Eliot: ze had een fragment uit Eliots apocalyptische gedicht ‘The hollow men’ gebruikt, en de dichter had het toonzetten van zijn teksten expliciet verboden. Dus lag Study for life vervolgens decennia op de plank. Maar nu vormt het werk toch het vertrekpunt voor een interdisciplinaire hommage aan Saariaho door choreograaf Tero Saarinen en ensemble Asko|Schönberg. De voorstelling Study for life ging 24 juni in première in het Amsterdamse Muziekgebouw, als onderdeel van het Holland Festival.
Op papier staat dit eerbetoon als een huis. Saariaho (1952-2023) geldt met haar iriserende klankpalet als een van de boeiendste componisten van onze tijd. Study for life was haar eerste poging tot muziektheater en plaatst haar oeuvre bovendien mooi in een kader: een vroeg ‘verloren’ werk dat ze kort voor haar dood bewerkte. In 2018 kreeg Saariaho (inmiddels wereldberoemd) namelijk alsnog toestemming Eliots fragment te gebruiken en maakte ze een nieuwe versie, die in 2022 in première ging.
Toch kwam de voorstelling moeizaam op gang. Dat lag deels aan de muziek: Study for life bevatte vlagen van kenmerkende lyriek, maar soms ook een knoestige logheid, en het verdronk te vaak in kitscherige galm. Het lag ook aan de zware, donkere choreografie van Saarinen. Op de spiegelzwarte vloer, omringd door tribunes, vormden musici en dansers in flakkerend hel wit licht grillige lichaamssculpturen en tableaus, waarbij ze getormenteerd in de verte tuurden. De vijf composities op het programma waren bovendien ingebed in een rauwe noise-soundscape van Tuomas Norvio, die in combinatie met stroboscooplicht een wat eendimensionale Berghain-annex-Onderwereld-sfeer opriep.
Pas toen cellist Sebastiaan van Halsema op een plat karretje het podium op was gereden voor de elektronisch vervormde cellosolo Petals ontstond er iets: frêle, dan weer bulderende cellolijnen kregen fijnzinnig weerwoord van twee dansers, die elkaar in een schrijnend duet als poppen bewogen. Ook erg sterk was de overgang van een verzameling individualistische, robotische of juist geëxalteerd-bezeten bewegingsroutines naar een collectief, Boukje Schweigman-achtig rondzwiepen.
De tweede helft van de voorstelling, waarin het aandeel live muziek flink toenam, vergaarde gaandeweg momentum. Sopraan Raquel Camarinha zong vervoerend in Quatre instants nr. 1, ‘Attente’, met een stralend helder en toch fluwelig warm geluid. De dansers duwden nog meer karretjes de vloer op, met daarop de rest van het ensemble, en Asko|Schönberg gaf een zinderende uitvoering van Lichtbogen. Terwijl een langgerekt grijzig geluid openbrak in alle mogelijke kleuren, hield een danser een karretje rechtop om een lichtbundel te breken: schitterend beeld.
Een vreemd en verrassend hoogtepunt was een duel tussen slagwerker Joey Marijs en een danser, die trommelden en wreven over een met contactmicrofoons uitversterkt karretje. Sopraan Camarinha kreeg niettemin het laatste woord in Quatre instants nr. 3, ‘Parfum de l’instant’: gevangen in een trechter van lichtend gaas, omzwachteld door een elektronisch floers, zong ze etherisch en glashelder. Zo ging de voorstelling van duistere zwaarte naar licht, maar helaas zonder dat die boog echt op spanning kwam te staan.
Als Daniel Glück zijn ogen sluit, draait de klok decennia terug. Hij ligt niet meer op zijn bed, omringd door verpleging of vrienden, maar stapt in een wereld in zwart-wit. Daar is het oorlog, zijn vader en hij gevangen achter prikkeldraad. Als Duitse Brit zit Daniel in een interneringskamp tijdens de Tweede Wereldoorlog. En dan opeens is hij weer in het nu en staat er iemand aan zijn bed.
Daniel is een van de centrale figuren in ‘De seizoenen, de theatermarathon’ van Het Nationale Theater die dit weekend in première ging op het Holland Festival. Regisseur Eric de Vroedt bewerkte de boekenreeks van de Schotse schrijver Ali Smith tot een voorstelling in vier delen, waarvoor je als theaterganger zo’n zeven uur in de schouwburg zit – inclusief drie pauzes.
Turbulentie
De boeken waarop ‘De seizoenen’ is gebaseerd, stammen uit de periode van 2016 tot 2020. Ze reflecteren op dat tijdsbestek: de turbulentie in de aanloop naar de coronapandemie, waarin het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie stapt en populisme meer en meer terrein wint. Het VK worstelt met immigratiestromen en racisme, ‘woke’ staat tegenover conservatievelingen. En onder alles dreunt het gevoel dat de geschiedenis zich herhaalt – iets dat ook blijkt uit de wilde sprongen door de tijd in de voorstelling.
In dit universum is Daniel als een planeet waar andere personages, als manen, omheen draaien. Het vierluik begint en eindigt bij hem. Hij is een oudere einzelgänger die naast de leergierige Elisabeth woont. Tussen hen ontstaat in het eerste deel – ‘Herfst’, gebaseerd op Smiths roman die de shortlist voor de Booker Prize terechtkwam – een innige vriendschap, terwijl de twee in leeftijd vele jaren verschillen. Daniel vertelt Elisabeth onder meer over de collages die een bevriende kunstenaar maakte – een associatieve bezigheid, iets dat ook de vertelstijl van ‘Herfst’ kenmerkt. De andere ‘seizoenen’ zijn chronologisch(er) en werken steeds toe naar een soort ontknoping.
Universum
In De seizoenen zijn actuele thema’s verwerkt in poëtische scènes. Droom en werkelijkheid stromen door elkaar. Denkbeeldige personages en hersenspinsels hebben een plaats naast wat je voor realiteit aanneemt in deze fictieve wereld. Dat begint al bij de aftrap van ‘Herfst’, als Daniel zich in een coma bevindt en het publiek wordt meegevoerd door zijn brein. Ook andere personages zien dingen die er niet zijn of praten met de stemmen in hun hoofd.
Door de veranderingen in tijd of plaats en de hoge tekstdichtheid vraagt De seizoenen heel wat van z’n toeschouwers. De personages hebben veel te vertellen en het is makkelijk de weg kwijt te raken in dit uitdijende universum. Wat helpt om de aandacht erbij te houden, zijn de wisselende theatrale stijlen die regisseur De Vroedt hanteert. Zo is ‘Herfst’ een trip die poëtisch heen en weer hopt, terwijl ‘Zomer’ een klassieker aandoend (gezins)drama is. Maar De Vroedt laat zijn acteurs ook in een film spelen, waarbij heden en verleden door elkaar lopen. De schouwburg is dan even een bioscoop, terwijl de spelers en een cameraman – grotendeels onzichtbaar achter het grote scherm – live hun (knap gechoreografeerde) scènes spelen. Dat soort keuzes verrassen en geven de lange performance kleur.
Lees ook
een interview met Eric de Vroedt: ‘Kunnen veranderen, durven veranderen, is het antwoord op de verrotte wereld van nu’
Subliem spelend
De scenografie van De seizoenen is op het eerste gezicht sober: een nagenoeg leeg toneelbeeld, één ruimte zonder attributen of kamers. Maar gedurende de voorstelling blijkt dit een ingenieus decor met houten muren, die neergelaten en weer gehesen worden, met videoschermen en projecties. Ook wisselt steeds de plek van de twee muzikanten die de voorstelling zonder traditionele instrumenten, maar met elektronica, van een indrukwekkende ‘soundscape’ voorzien. Op een lentedag sjirpen de vogels; als we inzoomen op vroegere tijden knarst het; piano-akkoorden of strijkers begeleiden kalme scènes.
En dan is er nog de sublieme cast. Acteur Hein van der Heijden speelt Daniel Glück als een levensgenieter die charmant door het leven dwarrelt, maar ook blijkt te worstelen. Daarnaast schitteren onder meer Mariana Aparicio, Joris Smit en Antoinette Jelgersma als verschillende personages. Aparicio speelt beveiliger Brit bijvoorbeeld lekker nonchalant, als zij in ‘Lente’ op roadtrip gaat met een activistisch schoolmeisje (leuke rol van Esther Scheldwacht) en heeft in ‘Winter’ de lachers op haar hand als de onaangepaste Lux, die moet doen alsof ze de vriendin van een van de personages is bij een kerstdiner.
Lijntjes
Het vertalen van Smiths boekenreeks naar het toneel is een ambitieus project, waarin De Vroedt uiteindelijk niet alle lijntjes laat samenkomen. In de fragmentarische kijkervaring trek je zelf je conclusies. Maatschappelijke kwesties zoals (het wegkijken van) racisme of milieuvervuiling, komen meermaals terug; er zijn verschillende perspectieven en – bewonderend – komen activisten en eigengereide figuren voorbij, maar De seizoenen is uiteindelijk een puzzel die je zelf moet leggen en waarbij de stukjes samen een veelkleurig beeld geven – afhankelijk van welk personage je naar de voorgrond van het podium duwt.
Eén scène gaat me bijblijven van ROHTKO van Lukasz Twarkowski. Schilder Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant, waarbij Rothko zich opwindt over het vooruitzicht dat zijn schilderijen komen te hangen in een ander restaurant. „Mijn schilderijen verdienen het niet te moeten luisteren naar dat gebabbel”, foetert hij. Zijn schuimende tirades worden door Twarkowski via een camera groot in beeld gebracht op videoschermen. Meer schermtijd krijgt de reactie van Rohtko’s vrouw, gespeeld door de Letse Vita Vārpiņa, die af en toe een relativerende opmerking maakt, maar er grotendeels het zwijgen toe doet. Het keffen van het genie pareert zij met gracieuze kalmte, als een Garbo-eske sfinx. In haar blik en de rust van haar gezicht zie je van alles bewegen: verveling, irritatie, bitterheid, gelatenheid, liefde. Prachtige beelden zijn het.
De scènes met de schilder en zijn vrouw zijn een eiland van theatrale emoties in een zee van oeverloos gebabbel over de kunstmarkt in ROHTKO, dat vier uur duurt, drie keer te lang. Kern van de voorstelling is een vervalste Rothko, die werd verkocht voor 8,5 miljoen euro, zonder dat mensen doorhadden dat het een kopie was. De op zich interessante vragen over authenticiteit en waardering van kunst worden in kapitalen op het scherm geprojecteerd, maar worden nauwelijks uitgewerkt. Alle betrokken praten zenuwslopend traag en overwegend in clichés. Zoals over hoe aandacht van een museum de waarde van een kunstwerk en een kunstenaar doet stijgen. Tja. ROHTKO is powertheater: veel lawaai, enorme decors, grote videoschermen, maar weinig aandacht voor mensen en ideeën.
Een scène uit ‘ROTHKO’: Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant.Foto Arturs Pavlovs
Gekleurd laserlicht
Het zwaartepunt van het Holland Festival lag wat betreft theater in de laatste festivalweek, met premières als Extra Life, van de Frans-Oostenrijkse Gisèle Vienne. Bij aanvang is het donker op het toneel: alleen in de tent waar broer en zus een feest nabespreken is licht. In mum van tijd gaat hun gesprek van aliens naar de drie zelfmoordpogingen van de jonge vrouw en het seksueel misbruik van hun opa.
De rest van de twee uur die Extra Life duurt, is te beschouwen als een poging haar pijn en waanbeelden zichtbaar te maken. Met rookmachines die roomwitte golven over de grond stuwen, spots en draaiende velden van gekleurd laserlicht, en een soundtrack van schelle en suizende synthesizervegen. Er scharrelt ook een derde persoon over de vloer – een afgesplitste versie van haar. De drie spreken bijna een uur niet, maar bewegen alleen in slow motion door de ruimte.
Als er halverwege weer wordt gesproken, is dat een herhaling. „Iedere keer dat hij ons aanraakte, maakte hij ons kapot”, zegt de jonge man. Uit de tent haalt hij een realistisch ogende pop, terwijl de muziek ook, weinig subtiel, opschuift richting horror.
Wat op papier interessant klinkt – vorm geven aan geestelijke schade – mondt uit in een kitscherige lichtshow. Kan dat verbeelden wat trauma behelst? Het schouwspel bracht mij vooral verder af van de mensen die het betrof.
Bij Under Construction van de Koreaanse Geumhyung Jeong heerst juist een gewijde stilte. Delen van plastic geraamtes liggen verspreid over de vloer, elk stuk overwoekerd met gekleurde elektriciteitsdraden en kleine accu’s. Jeong vertelt dat ze eerst robots maakte die bewogen als voertuigen, maar dat ze nu in een andere context wil werken. Een voor een zet ze stukken karkas in beweging. Die richten zich op en vallen weer. Stukken bot schuifelen wat over de grond. Tussendoor doet ze zelf vergelijkbare grondoefeningen, haar bekken draaien, een been optillen. Dat is alles. Deze demonstratie van nauwelijks werkende robotkunst is verbluffend onspectaculair.
Geumhyung Jeong zet robotkarkassen in beweging in ‘Under Construction’. Foto Christa Holka
Verduisterde kamer
Spannender is Murillo van de Italiaanse Claudia Castelucci. Met circa tien toeschouwers betreed je een verduisterde kamer, slechts verlicht door twee spots die dwarrelend stof beschijnen. Luide geluiden vullen de ruimte, dreigend, rommelend, als van steen op steen, naast de klank van stromend water. In deze geladen setting staat een mysterieuze figuur, zwarte doek om, blote voeten, hoed op, het gezicht afgewend. Tot ze haar gezicht opheft en het in de zonnestralen van de spot laat gloeien, met brede glimlach. Dan verdwijnt haar gezicht weer, naar beneden.
In ‘Murillo’ tref je een mysterieuze bedelaar in een verduisterde kamer. Foto Pietro Bertora
Op haar tenen draait ze rond. Als ze haar hand uitsteekt in een vragend gebaar herinner je je dat Murillo de naam is van een zeventiende-eeuwse schilder van bedelaars. Castelucci zijgt ineen, met vragende hand. Verbergt zich weer. Richt weer een blij gezicht naar de zon. De hand keert terug, dwingend schuddend nu.
In de zon is ze mens, tot ze weer louter hand wordt. Hulpbehoevend. Iemand die verlaten is, of vergeten, iemand die wil overleven. Na twintig minuten trippelt Castelucci weg en is het voorbij. Murillo reikt kort gedachten aan over het fenomeen bedelen, maar is in al zijn eenvoud ook van onmiskenbare schoonheid. Misschien toch ook iets wat me gaat bijblijven.
Lees ook
Lees ook: Interview met Lukasz Twarkowski: Kan een vervalst schilderij echte gevoelens opwekken?