Opinie | De crisis in Niger vraagt niet om geweld, maar om versterking van lokale organisaties

Geopolitiek Internationale allianties maken zich op om in Niger in te grijpen. Maar meer geweld is in de Sahel geen oplossing, schrijven en .
Franse militairen plegen onderhoud aan een Mirage 2000 op de basis Niamey in Niger, in 2021.
Franse militairen plegen onderhoud aan een Mirage 2000 op de basis Niamey in Niger, in 2021. Foto Jerome Delay/AP

De staatsgreep in Niger, de laatste in een serie coups die sinds 2020 elkaar steeds sneller opvolgen in de Sahel, dreigt nog meer geweld te veroorzaken. Volgens westerse interpretaties is nu een keerpunt bereikt in de strijd tegen jihadistisch geweld in Mauritanië, Guinee, Mali, Burkina Faso, Tsjaad en Soedan. Ondertussen maken internationale allianties zich op om in te grijpen: de Afrikaanse Unie, Ecowas, de Europese Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De framing is dat elke staatsgreep leidt tot meer instabiliteit en ‘niet-functionerende’ landen. Daar valt het een en ander op aan te merken.

Staten in de Sahel functioneren om te beginnen al heel lang niet, in de ogen van hun bevolking. De meeste leiders volgden getrouw de westerse politiek, en de stopzetting van die gezagsrelatie, met daarbij de angst dat er voortaan meer migranten dan grondstoffen naar Europa zullen komen, is de voornaamste reden om militair in te grijpen.

War on terror

De retoriek over de noodzaak van ingrijpen gaat voorbij aan het feit dat twintig jaar antiterrorismebeleid vooral meer lokale conflicten heeft veroorzaakt en het politieke en sociale leven enorm heeft beschadigd. De Franse minister van Buitenlandse Zaken Catherine Colonna legde onbedoeld de vinger op de zere plek toen ze zei: „De enige prioriteit van Frankrijk is de veiligheid van zijn onderdanen in Niger.” Hoewel ze het over de evacuatie van Franse burgers had, zei ze eigenlijk precies waarom Franse troepen uit Mali, Burkina Faso en Niger worden gezet. De coupplegers vinden steun bij dat deel van de bevolking dat genoeg heeft van de westerse interventies, die in hun ogen vooral het eigenbelang dienen (en bovendien contraproductief zijn). Sinds de ‘war on terror’ in de Sahel begon in november 2002, met het Amerikaanse ‘Pan-Sahel Initiative’, is het aantal doden door terreur in Sub-Sahara-Afrika alleen maar toegenomen, blijkt uit de Global Terrorism Index (november 2022).

Lees ook: Staatsgreep in Niger plaatst West-Afrikaanse leiders lijnrecht tegenover elkaar

Nu de coupplegers zelfs de moordlustige Wagner-groep consulteren, is het tijd voor bezinning: is geweld wel het beste antwoord op geweld? Stilaan begrijpt men her en der dat geweld zowel het symptoom als de oorzaak van de voortdurende escalatie is. Studies zoeken causale verbanden tussen moordpartijen en aanslagen, de opwarming van het klimaat die leidt tot hongersnood en het wegvallen van publieke voorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg, waardoor het vertrouwen van de bevolking in elke vorm van gezag verdwijnt. Dat alles drijft mensen ofwel op een vaak dodelijke tocht naar veiligheid in Europa, of in de armen van extremisten.

Een eerste poging tot verbetering was de zogenoemde 3D-aanpak (defensie, diplomatie en ‘development’). Die werd eerder al in Irak en Afghanistan toegepast, en recenter ook in Mali. Maar bij die aanpak lag de nadruk altijd op de ‘d’ van defensie en dat bepaalde telkens het beeld dat de bevolking zich van zo’n interventie vormde. Bovendien werd onder ‘development’ de ouderwetse vorm van westers gedreven ontwikkeling verstaan, die na een halve eeuw evenmin kan bogen op een erg indrukwekkende staat van dienst.

Versterk lokale organisaties

De Verenigde Staten richten zich nu met een nieuwe strategie op preventie van zowel conflict als extremisme in Haïti, Libië, Mozambique, Papoea-Nieuw-Guinea en vijf landen in de West-Afrikaanse kustregio (Benin, Ivoorkust, Ghana, Guinee en Togo). Ook het International Centre for Counter-Terrorism in Den Haag focust nu meer op preventie. De kern van die nieuwe benadering is in beide gevallen: het maatschappelijke middenveld versterken.

Dat klinkt bijna te eenvoudig, en in zekere zin is het dat ook. Wie zal ontkennen dat betrouwbare publieke diensten en een betrouwbare overheid het cement van een stabiele samenleving vormen? Juist daarom kun je publieke diensten als gezondheidszorg niet altijd uitbesteden aan buitenstaanders. In veel conflictgebieden zijn de enige aanbieders van zorg internationale hulporganisaties. Dat werkt niet. Dat is in de ogen van dorpelingen ‘gebonden hulp’.

Hulporganisaties en militaire interventionisten hebben het middenveld ook te vaak gebruikt om hun eigen agenda door te drukken. Terwijl gezondheidszorg juist het meest voor de hand liggende onderwerp is om mensen bij elkaar te brengen. Strijdende partijen blijken door de geschiedenis heen steeds bereid tot overleg – al was het om te voorkomen dat hun eigen kinderen aan ziektes bezwijken. Op kleinere, lokale schaal is dat ook zo. Daar ligt een mogelijkheid om gemeenschapszin weer op te bouwen, van onderop. Dat moet dan niet gebeuren door buitenstaanders, en zeker niet door militairen.

Als lokale organisaties gesteund worden in de uitbouw van hun eigen gezondheidszorg, levert dat een bijzonder stevige basis voor ‘macht van onderop’. We hebben ons te makkelijk laten wijsmaken dat ondersteuning van publieke diensten in een fragiele setting niet mogelijk zou zijn.

Veerkracht

In Afghanistan hebben dorpelingen, door zelf actief te worden, de macht van de Taliban ondergraven door zelf voor onderwijs en gezondheidszorg in te staan. In Mali zijn initiatieven genomen door het maatschappelijke middenveld, onder meer in de regio Menaka, waar zorgpersoneel en leraren worden ondersteund en beschermd door lokale initiatieven. Dat wil niet zeggen dat men opgewassen is tegen machtige terreurbewegingen, maar het zijn voorbeelden van veerkracht van het maatschappelijke middenveld waarop kan worden voortgebouwd. Mensen die gesteund worden om eigen initiatieven te ontwikkelen, in plaats van door donoren bedachte programma’s uit te voeren, blijken tot veel in staat.

Die signalen ontgaan ook de leiders van extreme bewegingen niet. Extremisten lijken vaak sociale diensten aan te bieden, maar in wezen doen ze niet meer dan toegang verschaffen tot diensten die het middenveld al levert. Om die reden staan extremisten hulp aan lokaal initiatief toe – en dat is iets heel anders dan tolerantie voor de humanitaire internationale ngo’s, die soms met veel bombarie en weinig lokaal inzicht worden aangekondigd als de bodes van de internationale rechtsorde.

Nederland meldde vrijdag steun aan Niger die via de centrale overheid loopt op te schorten, en te zoeken naar alternatieve wegen. Het zou een echte stap vooruit zijn als dan eerst en vooral naar lokale initiatieven wordt gekeken, in plaats naar internationale organisaties. Daar ligt de kern van een nieuwe aanpak – als de bevolking echt zelf aan het roer zitten, en zelf bepaalt hoe ze hulp gebruikt en zorg inricht.