N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Joan Didion Niemand is dieper afgedaald in de rusteloze Californische ziel dan Joan Didion. Jutta Chorus reist in het spoor van Didion en haar voorouders, negentiende-eeuwse settlers. „Het weegt nu eenmaal zwaar op ons slag dat we het misschien niet zullen halen met de huifkar.”
Een ijskoude nacht op de Noordpool, de vrouw leek dood te vriezen. Maar bij het aanbreken van de dag bevond ze zich in de woestijn, waar ze nog voor de lunch zou sterven van de hitte. Joan Didion, die bekend zou worden als een van de beste chroniqueurs van het Amerikaanse politieke en culturele discours, schreef dit verhaal toen ze een jaar of zes was, in een blauw schrift van het merk Big Five. „Het laat een zekere voorliefde zien voor het extreme die me in mijn volwassen leven is blijven achtervolgen”, schreef ze in het essay On Keeping A Notebook. Heet en koud, zand en sneeuw, leven en dood.
Aan dat verhaal moet ik denken als ik begin mei met een witte Chevrolet Malibu vanuit Salt Lake City de zoutwoestijn inrijd. Het is 36 graden Celsius. De lucht trilt aan de horizon en urenlang zie ik links en rechts alleen maar vuilwitte vlakten. Af en toe onderbroken door een autokarkas dat uit het zand steekt, een knalpot, een graf, een piepkleine tornado, die als een mattenklopper het stof opslaat. Geen levende ziel te bekennen.
Dit is de oer-reis door de Sierra Nevada, die settlers in de negentiende eeuw maakten, verlangend naar het paradijs Californië duizend kilometer verderop. Met door ossen voortgetrokken huifkarren door de brandende hitte over een pad dat geen weg was, 6,5 km per uur. Met een dikke krijtstreep van zout als horizon – wat een ontmoedigend uitzicht moet dat zijn geweest.
Ook de voorouders van Didion reisden in 1846 vanuit het huidige Arkansas naar het westen. Haar over-over-overgrootvader dominee Josephus Cornwall had al zijn boeken meegenomen, die zijn dochters wilden dumpen omdat ze te zwaar beladen waren voor de winterse oversteek van de Umpqua-rivier. Hun vader besloot dat ze dan liever in een hutje de lente zouden afwachten.
De Cornwalls waren een groot deel van de reis opgetrokken met een groep uit Illinois, die de Donner Party werd genoemd en die een onbekende binnendoorweg wilde nemen. Terwijl de Cornwalls vasthielden aan de gebruikelijke route, ploeterden de Donners door de zoutwoestijn. Hun uitgedroogde ossen liepen ’s nachts weg. Daardoor kwamen ze te laat aan – de winter was al ingevallen – in het woeste gebergte van de Sierra Nevada.
Als ik na anderhalve dag rijden, 120 km per uur, in de bergen aankom, sneeuwt het. Californië. Door een waas van sneeuwvlokken zie ik hoge rotsen, te onherbergzaam om te skiën. De weg uitgehold uit de sneeuw. In een tijdspanne van een etmaal is het 40 graden kouder geworden. Heet, koud. Wat in de winter van 1846 gebeurde bij het Truckee-meer tart elke beschrijving. De Donner-groep raakte verstrikt in sneeuwstormen en kon nauwelijks een onderkomen vinden. Er was te weinig eten en wat er nog was, raakte op. De hongerende leden aten uiteindelijk het vlees van hun overleden reisgezellen.
Ik koop een trui in een souvenirwinkeltje bij het meer, dat tegenwoordig Donner-meer heet. „Extreem veel sneeuw dit jaar”, zegt de verkoopster. „De bomen rond mijn huis zijn afgeknapt als luciferhoutjes.” De kolonist heeft de omstandigheden niet bedwongen, maar zich aangepast.
De Donners – hun naam staat, altijd vergezeld van het bijvoeglijk naamwoord ‘ill-fated’ (noodlottige), in de geschiedenisboeken. Het is wat de Amerikanen een cautionary tale noemen, een waarschuwing, maar ook met een soort bewondering er doorheen gemengd. De rijke Donners hadden hun comfortabele bestaan in Illinois opgegeven en het onbekende opgezocht, aangelokt door gratis land en een goed klimaat. En ze gingen onverbiddelijk naar de verdoemenis. „Een karaktervormende ervaring”, noemt een historicus het in de documentaire The Donner Party (1992) – alsof ze elkaar niet hadden opgegeten.
Didion ontleedde met chirurgische precisie het egocentrische hedonisme van de hippies
Joan Didion groeide op met dit legendarische schrikbeeld. Zou het de bron zijn geweest voor haar eerste verhaal over de vrouw op de Noordpool en in de woestijn? Op haar dertiende, vlak voor ze naar de middelbare school ging, sprak Joan haar medeleerlingen in Sacramento toe over hun ‘Californische erfenis’. Ze droeg een flets-groene jurk van organza zijde. „Zij die naar Californië kwamen waren niet de tevreden, gelukkige, genietende mensen, maar de avontuurlijken, de rustelozen en de waaghalzen”, zei ze. „Ze kwamen niet voor huizen en veiligheid, maar voor avontuur en geld.”
Als ze 74 jaar later overlijdt, in 2021, heeft Joan Didion decennialang journalistiek werk, romans, toneelstukken en filmscenario’s geschreven. Van haar rouwverwerkingsboek The Year of Magical Thinking (2005, ook in het Nederlands vertaald) zijn meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Ze is vooral beroemd om haar reportages, doortrokken van persoonlijke observaties en gedachten. Ze zijn een prominent voorbeeld van New Journalism, een Amerikaanse stroming van journalisten die vanaf de jaren zestig literaire technieken begonnen te gebruiken voor de non-fictieverhalen die ze schreven op basis van hun observaties en bronnenmateriaal.
Didion ontleedde met chirurgische precisie het egocentrische hedonisme van de hippies. De door seks gedreven doodsdrift van The Doors – die ze bewonderde als ‘bad boys’. Ze ontmaskerde de leegte van president Ronald Reagan en hoe die perfect werd gebruikt voor een neoliberale revolutie. Ze versloeg de oorlog van de machthebbers tegen de bevolking van El Salvador. Ze portretteerde vicepresident Cheney als oorlogshitser zonder ruggengraat.
In elke goed gesorteerde boekhandel staan nog altijd haar werken, ook jonge Amerikanen blijven benieuwd naar haar visie op hun land en de tijdgeest. Over zichzelf schreef ze net zo genadeloos eerlijk als over elk ander onderwerp. Over haar dreigende echtscheiding, de plotselinge dood van haar man, John Gregory Dunne in 2003 en de aangekondigde dood van hun pleegdochter Quintana twee jaar later. Het leverde haar een hoge onderscheiding op in de Amerikaanse kunsten, de National Humanities Medal, in 2013 aan haar uitgereikt door president Obama.
Jezelf altijd meten met de settlers en jezelf altijd te licht bevinden. Ze was een nerveus kind, verklaarde Didion
Niemand is dieper afgedaald in de rusteloze Californische ziel dan Joan Didion. Ook toen ze later in New York woonde, kwam ze er steeds terug. „Hoe comfortabeler mijn vliegreis was, hoe ellendiger ik me vagelijk voelde. Het weegt nu eenmaal zwaar op ons slag dat we het misschien niet zullen halen met de huifkar”, schreef ze in het essay Notes From A Native Daughter (1965). Jezelf altijd meten met de settlers en jezelf altijd te licht bevinden. Ze was een nerveus kind, verklaarde ze.
In de tijd dat Didion over Californië begon te schrijven, stortte de Amerikaanse samenleving in. De opstand van de burgerrechtenbeweging had de schijnwerper gezet op racisme in de VS, de oorlog in Vietnam eiste zo’n hoge tol dat Didion begon te twijfelen aan de conservatieve overtuigingen die ze van thuis had meegekregen. De invasie van hippies in San Francisco in het voorjaar van 1967 markeerde in haar wereld een kantelpunt. Ze besloot de angsten die haar aanvlogen, te onderzoeken. Ze niet te ontvluchten maar al schrijvend te temmen.
Dat is ze meer dan veertig jaar blijven doen, tot en met het gedachtenisboek voor haar overleden dochter, Blue Nights, in 2011. En nu de Amerikaanse samenleving aan de rand van een nieuwe instorting lijkt te staan, vraag ik me af waar zij over zou schrijven als ze niet was overleden. Zou ze de politieke saboteurs van de Republikeinse Partij op de korrel nemen? De progressieve zeloten met hun telkens weer iets perfectere encyclopedie van hoe het heurt?
In een tijd dat iedereen zich nestelt in zijn eigen gelijk, is het hoe dan ook leerzaam het oeuvre van de onbevangen Didion op te slaan. Om te zien hoe iemand die zichzelf „elke dag moest dwingen om de deur uit te gaan”, zoals een vriend van haar me zei, de chaos uiteenrafelt en van de strengen haar hoogst particuliere patronen weeft.
Strawberry blonde
Ik ben in Sacramento aangekomen, de stad in de vallei waar Didion opgroeide en die ze ‘het echte Californië’ noemde. Hier arriveerde het handjevol overlevenden van de Donner Party in de lente van 1847. Voor elk huis staan twee bomen, palmen, platanen, sequoia’s, een oude toezegging van het stadsbestuur aan iedereen die er een huis bouwde. Ze geven de stad ruimte en koelte.
Maurice Read, 90 jaar, springt in zijn zwarte Tesla voor een ritje door het Sacramento van zijn jeugd. Hij was een vriend van Didion en laat de witte Victoriaanse villa op de heuvel zien, waar zij opgroeide, haar middelbare school, het huis van haar grootouders waar ze een tijdje woonde toen haar ouders buiten de stad verkeerden, het junior college waar Maurice Joan voorstelde aan haar eerste vriendje. „Ze had een zachte stem en strawberry blonde haar dat ze elke dag waste.” Als hij verkeerd rijdt: „Verdraaid, ik word oud. Ik herinner me de straten alleen nog zoals ze waren.”
De mooiste plek van Sacramento is de samenloop van de heldere, koude American River uit de Sierra Nevada en de troebele, chocoladekleurige Sacramento River. Geen lieflijk gekabbel, maar een kolkende massa. Er staan waarschuwingsborden om bezoekers te behoeden voor een verdrinkingsdood. „Elke dag stierven er onvoorzichtige kinderen in die rivieren”, schreef Didion in Notes From a Native Daughter. „We lazen erover in de krant, hoe ze de stroming verkeerd hadden ingeschat of hoe ze in een gat waren gestapt waar de twee rivieren bij elkaar komen.”
Toen Maurice en Joan een jaar of 17 waren, reden ze in het weekend met vrienden naar een strandje aan de Sacramento River of naar een verlaten landje ten oosten van de stad. Ze luisterden naar jazzplaatjes van Jelly Roll Morton en Jesse Fuller op de autoradio. „Joan was net als ik verkikkerd op Tweede Wereldoorlog-liedjes”, herinnert Read zich. Die had ze geleerd op de militaire basis in Colorado Springs waar haar vader in de oorlog was gestationeerd. „Ze zong ‘Johnny Zero’, ‘Coming In On a Wing and a Prayer’ en eentje die ik niet kende: ‘When Those Little Yellow Bellies Meet the Cohens and the Kellys’.”
Ze maakten een kampvuur, openden een vat bier en begonnen te feesten. Iedereen zat in de kring, behalve Joan, die bleef in de auto. „Ze was bang voor ratelslangen”, zegt Read. „Af en toe brachten we haar een biertje. Dan draaide ze het raampje omlaag, nam het glas en draaide vlug het raam weer omhoog.”
„Ze was bang voor vreemden en onbekende situaties”, zegt haar eerste vriendje Bob Weidner. „Ze was heel, heel erg verlegen.”
„Ze was bang om moeder te zijn”, zegt historica Marcia Eymann, die Didions persoonlijke archief bekeek.
„Ze werd verlamd door angst voor de wereld buiten”, zegt haar metgezel en uitgever Steve Wasserman.
„Ze was bijzonder teruggetrokken aan het einde van haar leven”, zegt haar goede vriend, journalist Robert Scheer.
Ze was bang voor alles, maar temde onbevreesd haar angsten
Een kind, een meisje, een vrouw, een moeder, een schrijver, die bang was voor alles, maar die júíst naar buiten ging om de wereld te ontdekken en die onbevreesder dan wie ook haar angsten temde.
„Joan wilde met alles wat in haar zat schrijver worden”, zegt Bob Weidner, die van 1952 tot 1957 haar vaste vriend was.
Ik ken hem van een foto waarop hij gekleed in een houthakkershemd zit te lezen. „Je lijkt op John Wayne”, had Joan Didion tegen hem gezegd. „Ik hou van John Wayne.” Over de western-acteur schreef ze in 1965 een hommage. Haar gedroomde beschermer. Hij zou een huis voor haar bouwen, zoals hij in de film zei, „bij de bocht in de rivier waar de cottonwood-boom groeit”.
Weidner draagt een blauwgroen houthakkershemd als hij me opwacht in de hal van verzorgingshuis Drake Terrace in San Rafael, waar hij sinds een jaar woont. Zijn blauwe ogen worden waterig als hij terugdenkt aan hun eerste feestje, bij Nancy Kennedy thuis, de beste vriendin van Joan en de zus van Anthony, die later rechter aan het Hooggerechtshof zou worden. Nancy’s vader was rechter, Bobs vader was manager van een groot hotel, Joans vader was vastgoedmakelaar.
Joan kwam uit een Republikeins nest, haar ouders waren aanhangers van de populistisch-gematigde Barry Goldwater die in 1952 senator werd. Bobs ouders waren Democraten, maar onder Joans invloed stapte hij over. „Toch waren klasse en politieke kleur nauwelijks van invloed”, zegt Maurice Read, een fanatieke Kennedy-aanhanger. Zijn vader had zichzelf leren lezen en was drukker geworden.
„Toen ik twaalf of dertien was, vroeg ik mijn moeder tot welke ‘klasse’ wij behoorden”, schreef Didion in de terugblik Where I Was From. „‘Dat woord gebruiken wij niet’, zei ze. ‘Zo denken wij niet’. Aan de ene kant beschouwde ik dat als een opzettelijke misinterpretatie van wat zelfs een twaalfjarig kind kon begrijpen. Aan de andere kant geloofde ik haar: zo dachten wij niet in Californië. We geloofden in een frisse start. We geloofden in succes.”
Frisse start en succes – sleutelwoorden in het vocabulaire van Joan om steeds weer uit te drukken dat ze schrijver wilde worden. Dit herinnert Bob Weidner zich: „Ze had de leraar Engels in Sacramento over haar ambities verteld. Hij had geantwoord: ‘Jij zult nooit een schrijver worden.’ Die leraar was de reden dat ze zo hard haar best deed. Om hem te bewijzen dat hij ongelijk had.”
Bob maakte glamourfoto’s van haar in San Francisco naast een tram. Die stuurde ze mee met haar inzendingen voor literaire prijsvragen.
Braaf
Joan werd afgewezen door Stanford University. „Ik zat op de rand van de badkuip en dacht erover de inhoud van een oude fles hoestdrank leeg te drinken”, schreef ze. In plaats daarvan ging ze met Bob en Maurice naar Berkeley; Bob en Maurice begonnen aan psychologie, Joan, met in de rechterhand een koffertje met haar Olivetti-typemachine, koos Engelse literatuur. Ze lazen de Californische roman Golden Land van William Faulkner en discussieerden erover in Bobs kamer, ze spraken eindeloos over fotografie.
Ze waren braaf, zegt Bob. „Geen logeerpartijen, geen seks voor het huwelijk. We hadden wel orgasmes, maar we vonden allemaal dat een meisje maagd zou moeten zijn op haar huwelijksdag. Ook Joan vond dat.” Ze vroeg elk jaar met Kerstmis of Bob met haar naar de nachtmis wilde in de Saint Mark.
„Haar vader was depressief”, zegt Bob. In hun eerste jaar in Berkeley werd hij opgenomen in een inrichting in San Francisco. „Ineens vertelde ze me dat ze zijn oogappel was geweest totdat haar broertje werd geboren. De behandelingen en zijn verdriet maakten diepe indruk op haar.” Haar vader at alleen nog maar oesters, schrijft ze in Where I Was From. Ze wandelden over het strand terug naar het ziekenhuis. Ze liepen over de Golden Gate Bridge. „Slechte wandelingen voor iemand die onder toezicht staat wegens depressies”, schrijft Didion. „Hoe dapper moet hij zijn geweest om deze wandelingen te maken en terug te keren.”
Haar huisgenoot Shirley trouwde met een architect, Maurice met zijn middelbare schoolvriendin. „Ineens stond in hoofdletters TOEKOMST op ons netvlies”, zegt Bob. „We waren heel close. Niet formeel verloofd, maar we waren van plan met elkaar te trouwen.”
Bobs oom had een Lincoln Mercury autoshowroom in Bakersfield, ten noorden van Los Angeles. Die konden ze overnemen. „We dachten erover na, maar we wilden allebei niet naar Bakersfield verhuizen.”
Joan deed mee aan de Prix-de-Paris-prijsvraag in de Amerikaanse Vogue. Hoofdprijs was een baan bij Vogue. Ze won en ging naar New York. Bob: „Ik herinner me nog precies wat ik tegen haar zei: ‘Als je die baan niet neemt, zul je je altijd afvragen hoe je leven er had uitgezien als je die baan wel had aangenomen’.”
In juli 1955 schreef Joan vanuit New York aan haar vriendin Peggy LaViolette dat haar relatie met Bob „hopeloos” was en dat ze „verveeld en apathisch” was in zijn aanwezigheid.
In het najaar van 1956 en het daaropvolgende voorjaar vloog Joan vaak terug naar San Francisco. Bob haalde haar dan van het vliegveld en ze reden over Route 80 naar Sacramento. Door de wijngaarden van de Napa-vallei, langs de cipressen, langs de rivier in Sonoma County waar witte reigers dansen op de wind. Op een van die tochten zei Joan: „Ik heb seks gehad met een man en na afloop sloeg hij me op mijn billen.” „Ik vroeg haar nog: ‘Wil je dat ik dat bij jou doe?’”, zegt Bob, „maar ik wist: het is afgelopen.”
Vrijheid en mogelijkheden
De keren dat Joan Didion een slang zag zonnebaden op de oevers van de Sacramento River, dacht ze: zolang je een slang in het oog houdt, zal die je niet bijten. „Ik heb altijd gevonden: wanneer ik iets onderzoek, is het minder beangstigend”, zegt ze in The Center Will Not Hold, de documentaire die haar neef Griffin Dunne van haar maakte. „Zo ga ik het liefst de pijn te lijf: ik wil weten waar die zit.”
„Dat is de Californische aanpak”, zegt Marcia Eymann stadshistorica van Sacramento. „Hier kun je jezelf ontwikkelen zonder de wurgende conformistische verwachtingen die aan de Oostkust worden gedicteerd. Hier heersen vrijheid en de mogelijkheid jezelf opnieuw uit te vinden, ook als dat je beangstigt. Joan Didion heeft die ruimte gezocht, bijvoorbeeld om haar eigen staat te bekritiseren.”
Op Haight-Ashbury, het kruispunt van twee straten in San Francisco, werd in 1967 het koninkrijk der hippies gevestigd. Honderdduizend jonge mensen waaierden dat voorjaar uit over de straten met de felgekleurde huizen, in hun kielzog journalisten uit alle hoeken van de wereld die enthousiast berichtten over de romantisch idealistische beweging. Zoals dat met historische plekken gaat, is ook Haight-Ashbury een attractie geworden. In de rekken hangen nu rompertjes met ‘1967 Summer of Love’ erop. Een paar jongens met jurken aan delen een joint. Zwervers zijn straatmuzikanten. Bij de plank Didion in de boekhandel staat een handgeschreven kaartje: ‘Thank you, Joan’. Haar werk verkoopt „het beste van alles”, zegt de caissière met het warrige haar.
Hier was het dat Didion haar stem verhief. Ze was 32 jaar, getrouwd met schrijver John Dunne en sinds twee jaar moeder van een geadopteerde dochter. Gekleed als een elf in een witte maillot en ballerina’s, haar notitieboekje in een geborduurde tas. „Het valt me op dat ik de enige persoon in de kamer ben met schoenen aan.”
In de onderzoeksreportage Slouching Towards Bethlehem, geschreven voor The Saturday Evening Post, zocht ze talloze kinderen die in heel Amerika waren vermist, weggelopen, gevlucht en ze vond ze in San Francisco. „Adolescenten dreven van stad naar verscheurde stad”, schreef ze, „zowel het verleden als de toekomst van zich afstropend, zoals slangen hun huid.” In de hippies zag ze de aard van de settlers terug: mensen die alles achter zich lieten en opnieuw begonnen, naïef en bewust onwetend van gevaar, op zoek naar avontuur, wild om zich heen slaand, zonder zich te bekommeren om de gevolgen.
Ze liep maandenlang tussen de ‘diggers’ die zich voordeden als activisten – „Max ziet zijn leven als een triomf over ‘don’ts’. Hij was drie jaar lang op een crystal meth-trip in New York en Tanger voordat hij acid ontdekte” – maar die vooral geïnteresseerd waren in LSD, speed, wiet en heroïne en de flashes die ze teweegbrachten. Wat haar onderzoek uiteindelijk in het centrum van de aandacht bracht, waren de laatste alinea’s. In de krochten van de wijk ontdekte ze een kind dat een stripboek las en geconcentreerd de witte lippen likte. „Een kind van vijf”, zegt haar bron. „Trippend op LSD.”
„Ik ben slecht in mensen interviewen”, schreef Didion in de bundel waarin het stuk verscheen. „Mijn enige voordeel als een verslaggever is dat ik zo klein ben, qua temperament onopvallend en op een nerveuze manier zo onuitgesproken dat mensen geneigd zijn te vergeten dat mijn aanwezigheid ingaat tegen hun belangen. En dat doet het altijd. Dat is het enige om te onthouden: schrijvers zullen altijd iemand verraden.”
„De roze bril waardoor de wereld in die tijd naar de hippiecultuur keek, rukte zij in één keer af”, zegt Marcia Eymann. „Het is de vrijheid van haar eigen Californische moraal geweest die het haar mogelijk heeft gemaakt kritisch te zijn over het Californië van de hippies. Dat is denk ik de sleutel tot haar liefde voor haar land van herkomst: ze hield van die paradox en heeft die haar hele leven onderzocht.”
„Ze kwam voort uit een Californische pioniersfamilie en heeft zich vastgeklampt aan die erfenis”, zegt haar vriend Steve Wasserman. Hij zit in de bibliotheek van zijn uitgeverij Heyday in Berkeley en laat oude tijdschriften zien waarin Didion publiceerde. Hij haalt herinneringen op aan de talloze Hollywood-feestjes en ontbijten waar hij haar en John Dunne ontmoette. „Ze was een geweldige roddelaar.”
„Als schrijver was ze een overgangsfiguur”, zegt Wasserman. „Geboren in rijkdom en een positie van voorrecht. Maar te intelligent om niet te zien dat de toekomst haar klasse zou verdrijven. En dus heeft ze het als haar taak opgevat om datgene te beschrijven dat haar stervende klasse niet zag aankomen.” Hij noemt de hippies, de verdwijning van de Californische boer, de komst van Mexicaanse migranten. „Ze ziet wat er gebeurt, ze begrijpt dat het er niet alleen om gaat wát mensen zeggen, maar ook hóé ze het zeggen en wat ze níét zeggen.” Haar angsten vernauwden haar blik niet, ze bepaalden juist haar schrijverschap.
Het paradijs
Los Angeles was de laatste Californische stad waar Didion woonde. Ik bezoek haar huis in de westelijk gelegen wijk Brentwood. Een witte villa met een oprit en een gazon. Naast het toegangshek staat een bordje van de verzekeraar. Wie zonder toestemming binnentreedt, kan rekenen op ‘armed response’, een gewapend antwoord. In 1988 zou ze van hieruit naar New York verhuizen en niet meer naar Californië terugkeren.
Ik ontmoet Joans vriendin Narda Zacchino, redacteur bij de Los Angeles Times. Ze vertelt hoe zwaar het Joan viel dat huis te verlaten. „Ze had een prachtige tuin aangelegd, vol bloemen, de wilde klimrozen die je hier overal ziet. Het was een paradijs. We wandelden door haar tuin en ze raakte de bloemen en de rozen aan. Ze zei: ‘Dit is het enige dat ik met een gebroken hart achterlaat’.”
In 1988 zou ze vanuit Los Angeles naar New York verhuizen en niet meer naar Californië terugkeren
Joan en John verkochten het huis aan een bieder die beloofde de tuin in ere te houden. „Later kwam ze nog eens terug. Bleek de bloementuin compleet te zijn verwijderd en vervangen door iets dat makkelijk te onderhouden was”, zegt Zacchino. De nieuwe eigenaar had zijn slangenhuid afgestroopt en was een nieuw leven begonnen, precies zoals Didion Californiërs zo vaak had beschreven.
„Joan was diepbedroefd. Ze voelde zich verraden.”