N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Analyse
Inflatiecorrectie De meeste prijzen voor literatuur en hedendaagse kunst worden jaarlijks minder waard. Waarom indexeren de uitreikers hun prijzen niet?
Er zijn bloemen, flitsende camera’s en de koning die naar je luistert. „Veel mooier wordt het niet”, zegt Paula van den Bosch, tussen 2018 en 2022 juryvoorzitter van de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst, een stimuleringsprijs voor jonge kunstenaars. „Het is een moment van erkenning. Niemand betwijfelt nog of je dat wel moet doen, kunst maken. Dat stadium is in één klap gepasseerd.”
De erkenning is voor de eeuwigheid, maar de winnaars van Nederlandse kunst- en literatuurprijzen kunnen de afgelopen jaren steeds minder met hun prijzengeld. Dat komt omdat het overgrote deel van de prijzen niet geïndexeerd wordt. Was het prijzengeld in 2010 50.000 euro of 7.500 euro, dan is dat in de meeste gevallen nu nog zo. (zie inzet) De winnaars uit 2010 konden zichzelf met hun prijzengeld voor meer tijd vrijkopen en meer materialen en andere benodigdheden voor verdere ontwikkeling aanschaffen, waardoor er grotere stappen gezet konden worden in het maken van nieuw werk.
Prijzen behelzen meer dan enkel een geldbedrag. Ze vieren het werk van individuele makers, stimuleren talent en zetten het in de kijker. Ze bieden makers soms ook ontwikkelingsmogelijkheden in de vorm van residenties, werkbudgetten of mentortrajecten én de prijzen zorgen voor waardering voor de beroepsgroep die zij vieren. Tegelijkertijd is geld een belangrijke indicator van de waarde die ergens aan wordt toegekend. Als het prijzengeld minder waard wordt, lijkt het alsof ze minder waardering uitdrukken. Bereiken de prijsuitreikers zo niet juist het tegenovergestelde van wat ze willen?
Geen prioriteit
Bij navraag blijkt dat het indexeren van prijzengeld vaak geen prioriteit heeft. „Het is niet iets wat je automatisch doet”, zegtt Caroline Damwijk, directeur van Libris Blz., het bedrijf dat jaarlijks de Libris Literatuurprijs (50.000 euro) uitreikt. „Ik denk dat indexeren door de inflatie van het afgelopen jaar nu pas heel hoog op de agenda staat, maar het is bij mijn weten op dit moment geen onderwerp binnen het bestuur. Ook omdat het echt de boekhandels zijn die de prijs betalen. Ik denk dat het voor ons belangrijker is dat we die prijs in stand houden, omdat we het te belangrijk vinden voor de auteurs, voor de branche en voor de boekhandels zelf.”
De manier waarop een prijs bekostigd wordt (overheidsgeld, inkomsten uit een onderneming, subsidies, schenkingen van particulieren of donateurs) blijkt van invloed op hoe met het prijzengeld wordt omgesprongen, net als de wijze waarop de prijs georganiseerd is en wie de opdrachtgever is (bedrijf, lid van het Koninklijke Huis, filantropen, overheid).
Om een prijs te kunnen uitreiken heb je het dubbele aan prijzengeld nodig. Mi-ni-maal
Lager prijsbedrag
Sarien Zijlstra heeft daar ervaring mee. Zij is penningmeester van de Poëzieclub, een ideële stichting die onder andere de Grote Poëzieprijs (voorheen de VSB Poëzieprijs), de Gedichtenwedstrijd en De Johnny uitreikt. Zijlstra vertelt dat sinds de Poëzieclub de Grote Poëzieprijs heeft overgenomen van het VSBfonds ze die uitreiken met een jaarlijks budget van 50.000 euro. Het VSBfonds, een groot particulier vermogensfonds, stelde in 2018 een bedrag van 150.000 euro ter beschikking voor het organiseren van dezelfde prijs. Zijlstra: „Dat betekent dat de prijs nu met veel liefdewerk en vrijwilligerswerk in de lucht wordt gehouden. Men denkt wel: oh, dat is geweldig zo’n prijs. Maar het moet wel georganiseerd worden en dat heeft flink wat voeten in de aarde. Je moet eigenlijk rekenen dat je om een prijs te kunnen uitreiken het dubbele aan prijzengeld nodig hebt. Mi-ni-maal.”
Dit jaar had de Poëzieclub moeite het benodigde geld bij elkaar te krijgen en werd besloten het prijzengeld te verlagen van 25.000 euro (20.000 voor de winnaar en 5.000 voor een poëzieproject naar keuze) naar 20.000 euro.
Niet alleen bij ideële stichtingen daalt soms het prijzengeld, dat gebeurt ook bij prijzen die Rijkscultuurfondsen, zoals het Mondriaan Fonds, uitreiken. De winnaar van de Prix de Rome, sinds 1807 een stimuleringsprijs van het rijk voor beeldend kunstenaars en architecten, kreeg in 2010 45.000 euro. De toekomstige winnaar neemt in 2023 40.000 euro mee naar huis. Na inflatiecorrectie is dat 20.000 euro minder dan wat de winnaar in 2010 kreeg.
Verschuiving
Het Mondriaan Fonds licht de daling van het prijzengeld schriftelijk toe: „Per 1 januari 2013 is de prijs overgedragen aan het Mondriaan Fonds. Het Mondriaan Fonds heeft toen de prijs uitgebreid met een residency-mogelijkheid. Daarnaast wordt het werkbudget (honorarium en materiaalkosten) vergoed en kan de kunstenaar of architect gebruikmaken van coaching.” Zo is er onder meer voor elke genomineerde een werkbudget van 9.000 euro plus een tegemoetkoming in extra kosten tot maximaal 8.250 euro.
Zo’n verschuiving van de nadruk op het prijzengeld naar andersoortige prijzen, zoals residenties, werkbudgetten of (meer) geld voor genomineerden, komt vaker voor. De Stichting HeArtPool, een groep particulieren die eens in de twee jaar de Wolvecampprijs (10.000 euro + 7.500 euro voor de publicatie van een monografie) uitreikt, besloot bijvoorbeeld in 2022 om het prijzengeld van de hoofdprijswinnaar met 1.000 euro te verlagen en dat te gebruiken voor het verhogen van het werkbudget voor de twee genomineerde kunstenaars die niet in de prijzen vielen tot 1.500 euro.
Bij de Koninklijke Prijs voor de Vrije Schilderkunst is het prijzengeld in 2018 juist verhoogd, van 6.500 naar 9.000 euro. Tegelijkertijd is het aantal winnaars verminderd van vier tot drie. Juryvoorzitter Paula van den Bosch legt uit dat die beslissing voortkwam uit de overweging of het niet beter was voor het aanzien van de prijs, de winnaars en de opdrachtgever om jaarlijks minder winnaars te kiezen en ieder een hoger bedrag te geven. „Achteraf heb ik me wel afgevraagd of het prijzengeld niet verder opgehoogd had moeten worden. Het is eigenlijk wel belangrijk om elke paar jaar na te gaan of dat prijzengeld nog wel klopt, bijvoorbeeld in relatie tot de inflatie.”