N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Zomeravondgesprek Wethouder Ronald Buijt (Leefbaar Rotterdam) vindt dat de grens voor wat Rotterdam kan doen voor de vele armen is bereikt. Straatarts Michelle van Tongerloo vindt juist dat de zorg voor hen beter moet. „Waarom gaat het steeds over schaarste in zo’n rijk land?”
Ronald Buijt komt na zessen aan bij restaurant Héroine in Rotterdam en ploft neer op een ongemakkelijke terrasstoel. Blauw overhemd, lange broek, trouwring. De dag was warm, de straat is stoffig. Eerder komen lukte niet. Als wethouder, zegt hij, zit je agenda propvol.
Niet dat hij een volle agenda erg vindt. Hard werken heeft hij altijd gedaan. Hij was jarenlang campagneleider en raadslid van Leefbaar Rotterdam en combineerde dat met een baan in de havenlogistiek. Soms ging hij tegen de ochtend rechtstreeks uit een nachtdienst naar de gemeenteraad. De laatste jaren werkte hij voor de Tweede Kamerfractie van JA21. „Dan ben je ook niet vroeg thuis.”
Hij is wethouder Zorg, Ouderen en Jeugdzorg om precies te zijn. En daarbij horen verantwoordelijkheden. Hij knikt naar het opnameapparaat op tafel. Vroeger kon hij zeggen wat hij wilde en dat deed hij ook. Hij schopte tegen het establishment, zoals al zijn partijgenoten. Sterker, de jonge partij Leefbaar Rotterdam ontdekte Ronald Buijt toen hij, in 2003, een boze brief schreef in NRC met de titel ‘Het moet afgelopen zijn!’. Het ging over Nederlands-Marokkaanse jongens die hadden gevoetbald met de kransen tijdens de Dodenherdenking. Hij trainde zelf al jaren jonge voetballers, van allerlei pluimage, schreef hij, en vooral zíj leden onder het slechte gedrag van sommige jongens met dezelfde achtergrond.
Nu is Buijt zelf establishment. „Ik moet voorzichtiger zijn. Het is de wethouder die iets zegt. De indruk kan ontstaan dat het hele college dat vindt.” Hij drinkt vanavond dan ook geen alcohol tot een uur of tien.
Iets later komt Michelle van Tongerloo aanrennen op slippers. Vijftien jaar jonger (39) en vol vuur. Ze had van te voren laten weten de restaurantkeuze maar matig te vinden. Het staat goed aangeschreven maar Van Tongerloo at er al eens eerder en had na afloop nog steeds honger. „Als het nodig is, haal ik straks alsnog een frietje”, grapt ze.
Ook zij ploft neer. Er is ingebroken in de Pauluskerk, vertelt ze, waar ze op dinsdagen werkt als huisarts en nu vandaan komt. Er zijn een paar oude laptops gestolen. Het vervelende is dat ze vermoeden dat het een bezoeker is. „Wie breekt er anders in godsnaam in in de Pauluskerk? Dan neem je toch een luxe huis?” Geen nood – er zijn camerabeelden. „De inbreker had zelf het licht aangedaan.”
Ronald Buijt zegt niets. Pas later op de avond zal hij vertellen dat ook hij niet gek is op restaurants die verfijnde eenhapsgerechtjes serveren op bedjes van het een of ander. Buijt houdt meer van de keuken van zijn Filippijnse vrouw, die lekker kan koken, zegt hij. Grieks vindt hij ook heerlijk. Zijn favoriete restaurant is Cathay in Ommoord, met een buffet waar je kunt eten en drinken wat je wilt.
Best vaak eet hij op het stadhuis, zegt hij. Zeker als de raad bijeenkomt. „Ik heb veel stafvergaderingen en directeurenoverleg waar dan per onderwerp een specialist aanschuift die álles van een bepaald thema weet. Ik moet me dus elke dag goed inlezen en de hele dag scherp zijn. Je kunt als wethouder geen moment verslappen.”
„Ik zou helemaal murw worden”, zegt Van Tongerloo.
„Jij moet toch ook bij elke patiënt alert zijn?”
„Dat is echt anders. Ik zou gek worden van al die vergaderingen.”
Zelf werkt ze drie dagen als huisarts, met af en toe een weekenddienst erbij. Ze heeft twee kinderen (4 en 6 jaar). En ze schrijft veel op sociale media en soms op De Correspondent, om aandacht te vragen voor de benarde positie van daklozen in Rotterdam.
Ronald Buijt wil wel gezegd hebben dat alles waarover hij moet beslissen, hij in de praktijk wil zien. Alleen zo kan hij al die gesprekken op zijn kantoor goed duiden. „Ik ga veel op werkbezoek. Ik heb alle dagopvangen in Rotterdam wel gezien.” Af en toe schrikt hij behoorlijk. „Ik ben maar een gewone jongen. Ik kom uit een heel gemiddeld Rotterdams gezin. Maar er was altijd eten. Armoede heb ik niet gekend. Nu kom ik soms bij mensen thuis en denk: sjongejonge, dat jij er zo bij moet zitten in deze stad.”
Hij krijgt regelmatig mails van burgers die vastlopen in het zorgsysteem. Hij leest alles zelf, soms antwoordt hij ook zelf. Als hij zijn team dat laat doen, dan wil hij weten hoe iets is opgelost. „Soms zijn het schrijnende verhalen; ouders die maar niet de juiste hulp kunnen krijgen voor hun kind. Maar je hebt ook mensen die vinden dat ze recht hebben op dit en op dat. Dan denk ik: nou nou, een tandje minder mag ook.”
Een grens aan wat kan
Ronald Buijt is geboren in de Alexanderpolder. Zijn vader groeide op in de Afrikaanderwijk, in een gezin met vijf kinderen. Hij ging naar de mulo, zijn klasgenoten gingen naar de ambachtsschool en begonnen op hun veertiende met werken. Later had zijn vader een bedrijf dat ervoor zorgde dat goederen uit Amerika en het Midden-Oosten door de douane kwamen. En dat ze verder werden vervoerd. Buijt: „Van mijn vader leerde ik dat je met hard werken ver kunt komen.”
Toen hij 12 jaar was kochten zijn ouders een eengezinswoning in de Rotterdamse wijk Ommoord, waar zijn vader (87) nog steeds woont. Hij is te goed voor het verpleeghuis, zegt Buijt. Maar het huis is veel te groot. Het eerste college waar Leefbaar in zat, zorgde ervoor dat Rotterdammers de erfpacht konden afkopen. Zijn vader deed dat. „Dat hij niet meer voor die Rotterdamse grond hoeft te betalen, daar was hij ongelooflijk dankbaar voor”, zegt Buijt.
Van Tongerloo is huisarts in IJsselmonde, Rotterdam-Zuid. Daarnaast is ze één dag in de week straatarts in de Pauluskerk, een opvangplek voor daklozen, verslaafden, ongedocumenteerden. Zij groeide op in Nijmegen. Haar vader was anesthesioloog, haar moeder zat in de bijstand. Ze gingen uit elkaar voor haar geboorte. Van Tongerloo bleef bij haar moeder wonen die Frans ging studeren en docent werd. „We verhuisden uit een flatje naar een eengezinswoning.”
Haar vader woonde in een villawijk met zijn vrouw en dochter, waar Van Tongerloo twee dagen per week heen ging. Ze kent, zegt ze nadrukkelijk, twee kanten van Nederland: de welgestelde, hoogopgeleide wereld en de kant van sociale huurwoningen en uitkeringen.
Ze kijkt naar de wethouder. Hij kijkt terug. Dat hij geen fan van haar is, weet ze. Ze schrijft activistische posts op LinkedIn, waar ze 84.000 volgers heeft, met voorbeelden uit haar praktijk van patiënten die vermalen worden in de zorgbureaucratie. Hij vindt die verhalen soms te ongenuanceerd.
Ik denk dat jij zo veel ellende ziet in je werk, dat je dat projecteert op alles
Ronald Buijt
Kennen ze elkaar? Nee. „Ik heb je wel gezien in een interview op tv.” Hij zegt het minzaam. „Je zei toen dat in de afgelopen twintig jaar de verzorgingsstaat is afgebroken. Dat vond ik nogal een uitspraak.”
Van Tongerloo: „Ja nou, ouderen moeten thuis blijven wonen terwijl dat soms niet goed meer kan, er zijn minder begeleid-wonen-plekken, minder sociale werkplekken, er zijn te weinig opvangplekken voor daklozen, de ggz is uitgekleed, heeft extreem lange wachttijden. Het zijn bezuinigingen die ik gewoon zie in m’n praktijk.”
Toen ze zeven jaar geleden begon als huisarts voor daklozen, waren dat vooral ongedocumenteerden. Al snel kwamen er arbeidsmigranten bij, psychiatrisch patiënten en nu ook „gewone” mensen, soms gezinnen. Allemaal het huis uitgezet om welke reden dan ook.
Buijt: „We hebben op mijn terrein bij de gemeente Rotterdam nog helemaal niet bezuinigd, maar de groep die een beroep doet op huishoudelijke hulp, dagbesteding én jeugdzorg groeit. We hebben steeds meer ouderen, ze worden ook steeds ouder en dus kwetsbaar. Iedereen vindt dat-ie overal ‘recht op heeft’ en als die iets echt nodig heeft, dan krijgt-ie dat ook. Maar alsmaar méér uitgeven per persoon, is onhoudbaar. Ook als we hetzelfde bedrag uitgeven, zal dat over meer mensen worden verdeeld. Tientallen tieners krijgen in Rotterdam bijvoorbeeld 24/7 begeleiding van twee mensen om ze op de rails te krijgen. Dat is dúúr en dat betaalt de gemeente. Twee mensen per kind! De zorg kost Rotterdam bijna een miljard euro. Daar moet een rem op. Er is een grens aan wat je kunt als stad.”
Als we willen eten, moeten we naar binnen. De serveerster wijst de tafel aan. Als Buijt en Van Tongerloo zijn geïnstalleerd, is de vraag wat ze willen drinken. Het wijnarrangement is niet aan te raden, zegt Van Tongerloo. „Dan krijg je natuurwijnen en die zijn azijnachtig.” Tegen de serveerster: „Doet u mij maar een glas Chardonnay.” Buijt aarzelt over een wijntje. Toch maar cola zero. Dat is er niet. Hij krijgt huisgemaakte limonade met rabarbersmaak.
Woningnood
Over één ding zijn ze het eens deze avond: de huizenmarkt is één van de grootste problemen van Rotterdam. Daardoor neemt het aantal daklozen toe, constateert Van Tongerloo. Terwijl: de enige manier om gezond te blijven of te worden, is in een huis, met een dak en stromend water. Niet op straat. Daar worden mensen zwakker, angstiger. Ze dragen „allemaal” een mes. Wonden helen niet en ziektes worden erger.
Tegelijk raken daklozen die langer dan drie maanden zwerven, verslaafd aan dat leven, vertelt ze. „Na drie maanden verandert er vaak iets wonderlijks – dan hebben ze al die tijd op straat overleefd en zijn ze heel moeilijk terug te krijgen in het gewone bestaan. Met regels en plichten. Er is geen tijdsbesef op straat; je leeft van dag tot dag en gebruikt meestal verdovende middelen.”
Dus wát, vraagt Van Tongerloo, gaat wethouder Buijt doen aan het tekort aan woningen? Het zit hem ook hoog, blijkt al snel. „We hebben een socialewoningvoorraad waarvan jaarlijks ongeveer 4.800 woningen vrijkomen, doordat iemand sterft of verhuist. Daarvan moet, vindt de gemeente, 55 procent worden toegewezen aan mensen met een ‘urgentie’. Statushouders (30 procent) en mensen uit de daklozenopvang, blijf-van-mijn-lijfhuizen en ouderen die de trap niet meer op kunnen (25 procent). Slechts 45 procent blijft over voor jongeren die de deur uitgaan, mensen die gaan scheiden of in Rotterdam komen wonen voor werk of studie. Buijt: „Vorig jaar moesten we 861 statushouders huisvesten, dit jaar al 784. Het Rijk verwacht dat we in 2023 op 1.800 uitkomen. En dan zijn er ook nog ‘bankslapers’. Mensen die van familielid naar vriend hoppen. 5.000!”
Van Tongerloo: „Die zijn dus dakloos.”
Buijt: „Officieel niet. Maar er zijn hoe dan ook duizenden mensen die een goedkope huurwoning in Rotterdam willen. En ik heb er moeite mee dat de volwassen kinderen van Rotterdammers die altijd hebben gewerkt, géén woning krijgen omdat die naar iemand met een urgentie moet.”
Van Tongerloo: „Investeer dan in de onderkant van de woningmarkt. Ik ken mensen die flexwoningen willen bouwen – hup! Geef ons grond en we doen het. Maar dat mág niet van de gemeente.”
Buijt: „We investeren veel. Overal in Rotterdam wordt gebouwd.”
Van Tongerloo: „Niet in sociale huurwoningen.”
Buijt: „Nee, want Rotterdam heeft relatief veel armoede. We hebben juist sterke schouders nodig om de boel méé te krijgen. Die willen we aantrekken. We zorgen nog goed voor onze zwakkeren maar dat zijn er veel en iemand moet het betalen. Nu trekken we statushouders en ontslagen Oost-Europese arbeidsmigranten aan. Voor hen is de straat van Rotterdam fijner dan de straat van Boekarest.”
Van Tongerloo: „Hele delen van de Nederlandse economie draaien op Oost-Europese arbeidsmigranten. Maar als ze hier nog geen jaar hebben gewerkt, en hun baan verliezen én hun woning, dan hebben ze géén rechten. Die hebben geen vangnet en komen dus op straat.”
Buijt: „Als ze zes keer op straat worden aangetroffen door de politie, zetten we ze het land uit. Dan komen ze soms gewoon terug. Want op straat hier is het beter toeven dan in delen van Oost-Europa. Dus nee – daar moeten geen betere voorzieningen voor komen. De druk op de voorzieningen ís al zo hoog.”
„Ja”, zegt Van Tongerloo.
Buijt: „In een wijk als Carnisse komt een kwart van de bewoners uit Oost-Europa. De scholen zitten vol met kinderen die de taal amper spreken. Een grote opgave voor de leraren. We lopen tegen de grenzen aan van wat we allemaal kunnen voor mensen. Er zijn zo veel crises: de woningnood, het zorgpersoneel, het lerarentekort.”
Van Tongerloo: „Maar we moeten ook zo veel. We streven als burgers allemaal naar geluk en welvaart. En als je je werk opzegt om voor je ouders te zorgen, dan loont dat niet.”
Buijt: „Er zijn anders veel mensen die iets doen voor een ander. Mijn vrouw en zussen zorgen voor mijn vader van 87. Dat vind ik fijn. Veel Nederlanders zijn ook blij met hun leven.”
Van Tongerloo: „Nou, er is ook veel onvrede.”
Buijt: „Ja, over politici en bestuurders. Maar als je mensen vraagt naar hun eigen leven, dan zijn ze vaak tevreden. Ik denk dat jij zo veel ellende ziet in je werk, dat je dat projecteert op alles.”
Van Tongerloo: „Hoe kun je zeggen dat ik projecteer? Dan neem je mij niet serieus.”
Ronald Buijt valt stil.
Van Tongerloo: „Wij zitten aan de goeie kant [van de economie].”
Buijt: „Ja. En de mensen aan de goede kant hebben we hard nodig om de zorg te betalen voor mensen die aan de minder goede kant zitten. Ach, het is inderdaad makkelijk lullen voor mij als wethouder. Maar we leggen de nadruk wel erg op het negatieve.”
Rotterdam, zegt Buijt, is een prachtige stad. „Ik ben geboren in 1968 en ik ga hopelijk pas dood in 2068. Dat weet je nooit. Maar ik weet wel dat het in deze stad zal zijn.” Hij is trots op het college. Op het college met negen mannen en slechts één vrouw? Van wie vier met een migratieachtergrond, reageert hij snel. „Dat kun je ook benadrukken. Mij maakt het sowieso weinig uit. Het gaat om de kwaliteit van de mensen. Ik ben tegen positieve discriminatie.”
Hij is trots op de kracht van Rotterdammers, gaat hij verder. „Op de mensen die voor een ander klaarstaan. Op Feyenoord. Ik ben trots op de vele schitterende gebouwen, de skyline.”
Van Tongerloo: „Als wethouder zie je de mooie dingen. Dat laten mensen jou graag zien. Ik zie de stad ook mooier worden. Dat de gemeente veel investeert in de bibliotheek en Boijmans Van Beuningen. Maar dat gaat over miljoenen euro’s. Als ik zie dat mensen niet de zorg krijgen die ze nodig hebben, dan vind ik dat lastig.” Er schiet haar nog iets te binnen: „Koningsdag! Wat een geld!”
Buijt: „Voor die paar miljoen euro hebben duizenden Rotterdammers een prachtige dag gehad. Ik sta erachter.”
Van Tongerloo: „Jij luistert niet echt naar wat ik zeg. Ik kan dat hebben, ik ben een groot meisje. Maar je bent ook míjn wethouder.”
Opnieuw valt Buijt stil. Vanaf dat moment zal hij de hele avond geconcentreerd naar Van Tongerloo luisteren.
Wat haar opvalt, zegt zij, is dat situaties vaak uit de hand lopen omdat er geen voorzieningen zijn. Ze vertelt over jonge mannen zonder noemenswaardige problemen, die ze wel krijgen als ze door omstandigheden hun huis kwijtraken. „Als je het later moet oplossen, is het veel duurder.”
Ja, zegt Buijt, dat klopt. „Toen ik begon als wethouder ben ik met collega’s om de tafel gaan zitten. Ik zei: ik heb jóú nodig om te zorgen dat bankslapers niet dakloos worden. Ik heb jóú nodig om iets te doen aan de kostendelersnorm. En ik heb jóú nodig om te zorgen dat iemand een postadres krijgt. En ik heb jou nodig om noodopvangplekken te regelen.”
Jij luistert niet echt naar wat ik zeg. Maar je bent ook míjn wethouder
Michelle van Tongerloo
Van Tongerloo ontdooit. „Ja, jullie gaan het integraler aanpakken.”
Buijt vertelt over zijn bezoek aan een opvanghuis. Waar een man van 35 was beland door pech: relatie uit, huis te duur, baan kwijt. „Hij had zichzelf weer bij elkaar geraapt, hij kon verder. Alleen was er geen plek. Zat hij daar met als privacy een gordijn rond het bed.”
Van Tongerloo: „Oh, zo’n gordijntje is er lang niet altijd hoor.”
Buijt: „Aan zo’n jongen vind ik het lastig uitleggen dat er voor hem geen plek is en voor een statushouder wel.”
Van Tongerloo: „Ja, dat kan ik me voorstellen. Dat gevoel hebben veel Rotterdammers. Het draagt bij aan de polarisatie.” Buijt kijkt haar verbaasd aan. Van Tongerloo gaat verder. „En als je ziet hoezeer mensen moeten strijden voor zaken waar ze recht op hebben, dan snap ik dat. Als je als land zegt ‘we vangen jullie allemaal wel op’, dan zeg je dat vanuit een heel bevoorrechte positie.”
Hulp krijgen
Het wordt gezelliger. Het volgende gerecht komt. Cremeux van zee-egel. Kijk, zegt Van Tongerloo. „Eigenlijk wil je nu een biefstuk.”
Buijt, quasi-verbaasd: „Krijgen we niet een groot bord friet?”
Van Tongerloo vertelt over een meisje van 14 met ernstige gedragsproblemen en PTSS, voor wie nergens een behandelplek was. De een vond haar problemen te complex, bij de ander was een wachtlijst en weer een ander vond de thuissituatie niet ‘stabiel’. „Ik dacht, moet ík haar in huis nemen dan? Dat ging me te ver.”
Je kan mij altijd mailen, zegt Buijt vriendelijk. „Ik kan niets beloven, maar ik zal altijd kijken wat ik kan doen.”
Van Tongerloo, verrast: „Dat is aardig. Maar als alle artsen jou gaan mailen, zijn die uitzonderlijke mogelijkheden snel uitgeput.”
Je hoopt dat het om uitzonderingen gaat, zegt Buijt. „Zo zou dat moeten zijn. Dan doe je je best om dat op te lossen.” Maar, zegt hij, er is ook een andere kant. „Er zijn ook mensen die té makkelijk hulp van de gemeente verwachten.” Hij geeft het voorbeeld van leerlingenvervoerder Trevvel. Toen hij nét aantrad als wethouder stapte hij in een crisis rond dat bedrijf.
Trevvel kon lang niet alle kinderen met een beperking naar hun scholen brengen die vaak verder van huis liggen. De regel is, zegt Buijt, dat ouders gebruik kunnen maken van leerlingenvervoer als de school zes kilometer weg is of verder. Maar het bleek dat Rotterdam ook leerlingen vervoerde die dichter bij school woonden. Buijt: „Kijk, dan moet je dáár strenger worden. De middelen zijn schaars. Die willen we geven aan kinderen die het nodig hebben.” Dus niet alles geven wat mensen willen? De wethouder wijst op de persoonsgebonden budgetten. Op zichzelf mooi vindt hij, mensen kunnen zélf zorg inkopen. Ze kunnen zelfs een zorgende partner betalen. Maar het gaat soms fout. „Slimme mensen vragen een pgb voor je aan en verdienen er flink aan.”
Tegen half elf mogen ze naar huis, is de afspraak. Er valt nog veel te bespreken – maar morgenvroeg moet er weer worden gewerkt.
Van Tongerloo vraagt zich nog af waarom het altijd over schaarste moet gaan in zo’n rijk land. „In principe zou iedereen toch de hulp moeten kunnen krijgen die nodig is?”
Buijt: „Ik heb daar een politieke mening over. Het is een explosief thema. En ik ben nu wethouder. Dus…”
Er valt een stilte. Dat moet je even uitleggen, zeggen wij.
Buijt: „Simpel. Immigratiecijfers van honderdduizenden mensen per jaar – 400.000 in 2022. Dat kan Nederland niet dragen.”
Van Tongerloo: „Is dat standaard zo hoog? Dat fluctueert toch?”
„Het is hoog”, zegt Buijt. Schaarste heeft ook te maken met de niet-werkenden, gaat hij verder. „Werk is vaak de uitweg uit ellende. Het heeft louter voordelen: structuur in je leven, je bent een voorbeeld voor je kinderen, je hebt meer geld…”
Van Tongerloo: „Lang niet altijd. Ik heb werkende armen in mijn praktijk. Die werken zich het leplazerus en hebben toch de stress van te weinig geld. En dat reageren ze af op de kinderen. Het is lastig een stabiele opvoeder te zijn als je constant geld tekort komt.”
Dat is inderdaad een probleem, zegt Buijt. „Werk zou genoeg moeten opleveren.” Het gaat ook om waarden en normen, denkt Buijt. „Tegenwoordig ben je onder de jeugd een lulletje als je vakken vult voor 5 euro per uur. Daar kun je geen vette Nikes van betalen. Dus gaan sommige gasten pakketjes drugs vervoeren voor een paar honderd euro. Kinderen hebben ouders nodig die uitleggen dat die jongen die vakken vult, later een mooie baan heeft en een gezin. En dat die gast met z’n drugs nu wat geld heeft, maar wel steeds over zijn schouder moet kijken. En straks vastzit of erger.”
Van Tongerloo knikt. „Blijft het verhaal van de bevoorrechten.”
Buijt: „Je kunt niet doen alsof iedereen die het goed gaat, dat niet aan zichzelf te danken heefst. Ook zonder zeven vinkjes kun je het goed doen.”
Kort daarna lopen de rechtse wethouder en de linkse huisarts, apart, de Rotterdamse zomernacht in.
Fotografie Merlijn Doomernik