N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Hier aan de kust In coronatijd werd zwemmen in zee populairder, langs de kust zijn vele clubjes ontstaan. De fanatiekere zwemmers in Zeeuws-Vlaanderen willen meedoen met de Scheldebeker, een grote tocht van Vlissingen naar Breskens eens in de vijf jaar.
Bart: „We zwommen hier altijd aan het badstrand in Vlissingen, vlak langs de vaargeul met de schepen. En we vonden het vreemd dat zo weinig andere mensen dat deden. Zo zijn we begonnen met Zwemmen langs Walcheren, jaren terug. Eerst met drie, toen met tien, elke zondag om half elf het water in, tegenwoordig vaak met meer dan vijftig mensen. Iedereen kan meedoen.”
Gerry: „In 2020 kwam ik hier voor het eerst. Er waren hoge golven en ik dacht: ik weet niet of ik dit ga durven. Maar nu kom ik elke zondag uit Hulst hierheen om te zwemmen, ook ’s winters.”
Dick: „’s Winters train ik binnen.”
Gerry: „We zwemmen altijd eerst tegen de stroom in, dicht langs het strand, en dan terug met de stroom mee, verder naar buiten. Bij eb eerst naar de Gevangentoren, ginds aan de Boulevard, en dan terug met stroom mee, verder van het strand af, naar die punt met het windorgel, niet verder, want daar heb je allerlei kolken en stromen en dan kom je niet meer terug. Bij vloed zwemmen we het rondje andersom.”
Bart: „Je moet niet te ver naar buiten zwemmen, want dan kom je in de vaargeul.”
Dick: „Sommige mensen zwemmen nu zonder wetsuit. Ik zwem met een half pak. Dat geeft ook een beetje lift.”
Gerry: „Als je eruit komt en je hebt tweeënhalve kilometer gezwommen, dan kun je alles aan.”
Dick: „Over een tijdje beginnen de zeezwemtochten weer. Er zijn geen prijzen, maar het gaat wel om je tijd. De verste is van Vlissingen naar Westkapelle. Twaalf kilometer. Er is er ook een aan de overkant, bij de Zwarte Polder. Dat is heel ander water, troebel. Als je vijf wedstrijden hebt gezwommen ben je gekwalificeerd om mee te doen aan de Scheldebeker, de grote tocht van Vlissingen naar Breskens, eens in de vijf jaar. De volgende is in 2027, dus in 2026 moet je je kwalificeren.”
Poul: „In het begin deden er veertig mensen mee aan zo’n tocht, vorig jaar waren het er bij Vlissingen-Zoutelande meer dan tweehonderd.”
Conzuela: „De pezen in mijn schouder waren gescheurd, ik dacht dat ik nooit meer kon zwemmen. Maar ik ben eraan geopereerd, heb fysio gehad en het gaat nu weer.”
Foto Wouter van Vooren
Andrea Foto Wouter van Vooren
Patrick Foto Wouter van Vooren
Dick: „Zwemmen heeft niks met kracht te maken en alles met techniek.”
Poul: „Van de zee en de stroming win je nooit. Ik ben een beetje moe en daarom ben ik vandaag een slimme zwemmer. Ik loop naar de Gevangentoren en zwem met de stroom mee terug.”
Loes: „Er zijn twee ijzeren regels: iedereen zwemt met een buddy en niemand zwemt zonder een boei.”
Poul: „Een boei, daar kun je op drijven als je kramp zou krijgen en een boei maakt je zichtbaar, voor waterscooters enzo.”
Bart: „De Scheldebeker werd al vanaf 1930 bijna elk jaar gezwommen, tot 1964. In 2014 zijn we weer begonnen, bij het tweehonderdjarig bestaan van Zeeuws-Vlaanderen. Ze zochten naar iets verbindends.”
Loes: „Zwemmen in zee is populair geworden tijdens corona. Je hebt overal langs de kust clubjes die dippen. Maar wij zwemmen.”
Gerry: „Moe? Je krijgt er juist energie van. Het was heerlijk, behalve de kwal die ik tegenkwam en die me op mijn wang heeft gebeten.”
BertFoto Wouter van Vooren
Lana Foto Wouter van Vooren
Foto Wouter van Vooren
Bart: „Ik heb alles gegeven, als laatste gestart en als eerste eruit. Maar het is toch vooral een sociaal gebeuren, we zwemmen een dotje, we wachten op elkaar en na afloop maken we een praatje met koffie en koek.”
Floris: „Dit was mijn eerste keer, ik mocht mee met mijn vriendin. Ik speel waterpolo en dan ben je sprintjes gewend. Op de helft waren mijn armen al moe.”
Loes: „Mensen hier steunen elkaar ook door lief en leed, ze dragen elkaar. Je hebt geen idee hoeveel dat betekent.”
Conzuela: „Mijn vader heeft de Scheldebeker in 1963 gezwommen. Daarom was het zo mooi dat wij het met zijn vieren in 2022 mochten doen, ik, mijn man, zoon en dochter. Het woei hard en er waren hoge golven. Veel zwemmers kwamen zeeziek het water uit. Maar het was geweldig.”
Jenny: „Ik zag jullie en zwemmen is het liefste wat ik doe. Kan ik volgende zondag gewoon meedoen? Wat leuk!”
Gerry: „Ik kwam vorig jaar net op de wachtlijst voor de Scheldebeker. Er mogen maar 120 mensen meedoen. Ik ben nu 60 jaar en ik weet niet of ik me over vijf jaar nog eens kan kwalificeren.”
Conzuela: „Zwemmen geeft me altijd een geluksgevoel. Tegen mensen met een burn-out zeg ik altijd: ga het water in. Het begin is moeilijk, daarna word je blij.”
Op 13 januari brak er een grote ijsschots (A84) af van de George VI ijsplaat, die aan de zijkant ligt van het schiereiland dat richting het noorden naar het puntje van Zuid-Amerika reikt. De onderzoekers van de Falkor, die toevallig in de buurt waren voor ander onderzoek, volgden hun nieuwsgierigheid. Op 25 januari bereikten ze de plek waar kort daarvoor nog een honderdvijftig meter dik pak ijs had gelegen.
Met een robotonderzeeër, de SuBastian, zochten ze acht dagen lang de ongerepte zeebodem af naar bijzonderheden.
Op jonge leeftijd verhuisde Xiaoxiao Xu (40) binnen China naar een andere stad met een nieuw dialect. Zeven jaar later reisde ze haar moeder achterna naar Nederland, waar ze weer een nieuwe taal moest leren. Xu worstelde er lange tijd mee hoe ze zichzelf moest uiten maar vond een manier in de fotografie. In 2009 studeerde ze af aan de Fotoacademie in Amsterdam, sindsdien werkt ze aan eigen projecten.
Door de verhuizing in China had Xu zich geïsoleerd gevoeld en een toevlucht gezocht in de wereld van Japanse manga. Toen ze in Nederland in 2022 voor de eerste keer een cosplay-conventie bezocht, zag ze, naast figuren uit bijvoorbeeld Star Wars en Breaking Bad, personages uit Japanse anime en manga. „Ik had gelijk een band met de bezoekers. Ik voelde me als een kind in een snoepwinkel”, vertelt ze. Voor haar nieuwe fotoboek This looks better irl: Exploring cosplay cons bezocht Xu in tweeënhalf jaar tijd meer dan dertig cosplay-bijeenkomsten in Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ze werd er betoverd, zoals ze het zelf formuleert, door het gemeenschapsgevoel en de creatieve aandacht voor kleding, make-up en accessoires waarmee personages uit films, strips en games tot in detail worden uitgebeeld.
Op sociale media delen cosplayers geregeld het maakproces van hun outfit, waar ze soms maandenlang aan werken. Xu besloot naast eigen foto’s ook hun Instagram-screenshots in haar boek op te nemen.
Online laten deze cosplayers niet alleen hun creaties zien, maar ook hun onzekerheden en kwetsbaarheden, zegt ze. In het voorwoord schrijft ze: „Een groot deel van de cosplaygemeenschap is neurodivergent. […] Op sociale media delen ze hun gevoelens.” Zo vertelt een cosplayer op Instagram dat de therapie voor een angststoornis haar zwaar valt. Een ander geeft aan liever niet spontaan aangesproken te willen worden op een conventie, omdat dat te veel onverwachte prikkels geeft.
Xu: „Ik denk dat veel mensen moeite hebben om hun gevoel te uiten in taal. Met mijn fotoserie wil ik de eigenheid van cosplayers laten zien. Vaak worden ze weggezet als kinderlijk. Ze omarmen juist de vrijheid om zichzelf te zijn.”
Niet voor iedereen is cosplay overigens een toevluchtsoord, zegt ze. „Een groot deel vindt het gewoon leuk om te knutselen en creatief bezig te zijn. Om iets moois aan te trekken en naar een conventie te gaan.”
Vroeger was Willy Kling (73) timmerman en trainde hij de plaatselijke voetbaljeugd. Nu is hij met pensioen en traint hij waterslagers. Dat is een kanarieras dat speciaal voor de zang wordt gefokt, waar dan weer wedstrijden voor worden georganiseerd. Vanzelf gaat dat zingen niet: alleen de mannetjes doen het, en ook die brengen hun krachtige, gevarieerde, als klokkend en borrelend water klinkende lied alleen na een zorgvuldig uitgedacht trainingsregime.
Er is een jaarlijkse cyclus, die rond deze tijd van het jaar begint. De zang van de waterslager is deels erfelijk bepaald, dus de in het Gelderse Wijchen wonende Willy Kling en zijn vrouw (die „voor 200 procent” achter zijn hobby staat) koppelen een melodieus mannetje aan een vrouwtje, een ‘pop’, en dan hopen ze „dat daar weer toppers uitkomen”. Als ze vijf dagen oud zijn krijgen de jonge vogeltjes een voetring met daarop het kweeknummer dat Kling van de bond toebedeeld kreeg en een uniek nummer per dier.
In november, als ze een klein half jaar oud zijn, begint de zangles. In de volière laten de mannetjes zich dan al horen, maar nu gaan Kling en zijn vrouw ze ‘opkooien’, zoals dat heet: vier boven elkaar, elk in een eigen kooitje. Waterslagers beginnen te zingen als het licht wordt, dus hij zet ze in een volledig verduisterde ruimte waar hij met een lamp meerdere keren per dag een zonsopkomst veinst. En dan luisteren. Twaalf verschillende geluiden (‘toeren’) onderscheiden de experts: de klokkende, bollende en rollende waterslag moeten ze in het repertoire hebben, net als bijvoorbeeld het knorren, woeten, bellen en tjokken. Belangrijk is dat de onderste van de vier een brutaal knaapje is, niet bang het voortouw te nemen: waterslagers beginnen doorgaans te zingen zodra ze onder hen een soortgenoot horen.
Kling zit erbij en noteert. „Het mooiste”, zegt hij, „is als ze alle vier hetzelfde lied inzetten, dat het een zuiver in het gehoor liggend geheel is. Als er een met de knor begint en een ander met de klok, dan klinkt het niet.”
Hoe krijg je dat voor elkaar? Lachend: „Ja, dat is het uitzoeken van de liefhebber.” Het samenstellen van goed op elkaar ingespeelde kanarieteams helpt natuurlijk. En voedsel is belangrijk. Kling experimenteert met soorten voer, weegt het op de gram nauwkeurig. Anijszaad, bijvoorbeeld, is wat nootachtig, dat is heel goed voor de keeltjes. „Maar welk voer precies, en in welke hoeveelheden: dat is geheim. Daar ben ik járen mee bezig geweest.” Wat ook helpt is een strak ritme: niet de ene dag voeren om vijf uur en de volgende pas om zes uur. „Een mens moet regelmaat hebben, maar een vogel ook.”
Zo werkt hij toe naar de wedstrijden. Het Nederlands kampioenschap was de afgelopen jaren in Urk. Kling neemt altijd een wedstrijdselectie van 24 waterslagers mee; zes teams van vier, in houten koffers. De bedoeling is dat je ze daar aflevert, je mag er niet bij zijn als de keurmeesters naar het gezang van de deelnemende vogels luisteren en scores toekennen. Wel geeft Kling zijn eigen voer mee, en zelfs zijn eigen water. „Dat is gewoon kraanwater, maar wel van hier. In Wijchen is het water anders dan in Katwijk of Urk. Elke plaats heeft z’n eigen hardheid.” De kleinste verandering van spijs, zo gelooft hij, zou de zang van z’n vogels kunnen aantasten. Zo werd hij al meerdere keren Nederlands kampioen – en zelfs een keer wereldkampioen.
Foto’s Eveline van Elk
Op het laatste NK, afgelopen januari, heeft hij „wel goed gedraaid, laat ik het zo zeggen”. Er zijn meerdere categorieën: een voor het kwartet vogels boven elkaar, een voor duo’s, een voor enkelingen. Hij kwam thuis met respectievelijk de tweede, derde en tweede plaats. Tevreden? „Jah, ik ben ergens wel blij, maar toch, toch.” Bij meerdere andere zangwedstrijden ging hij dit jaar naar huis met de prijs voor ‘meesterzanger’: die is voor de vogel die van alle 250 tot 300 die meededen het mooist zong. Van prijzengeld is overigens geen sprake; Kling en andere deelnemers doen het voor de eer.
Foto Eveline van Elk
De vogels gaan na de wedstrijd weer naar de volière; sowieso zitten ze nooit langer dan twee, drie dagen achtereen in het kleinere kooitje, zegt hij. Na zo’n cyclus gaan ze naar een opkoper, die ze naar onder meer het Midden-Oosten en Vietnam vervoert. „Schijnbaar willen die mensen daar ze in huis hebben.”
Er zijn steeds minder mensen die dit doen, zangkanaries kweken en leren zingen. Met duizenden waren ze in de jaren vijftig, nu is Willy Kling een van de weinigen die er nog elke dag mee bezig is.
Ja, elke dag, benadrukt hij, maar niet de héle dag. „Je kunt wel eindeloos bij die kooien gaan liggen hangen, maar dat vinden die vogels ook niet leuk.”