Hans van Manen: verbeelding kan niet zonder erotiek

Recensie Boeken

Hans van Manen Sjeng Scheijens biografie van choreograaf Hans van Manen is een wervelende beschrijving van een even vol als benijdenswaardig rijk leven.

Hans van Manen, 1963Foto ANP Kippa
Hans van Manen, 1963Foto ANP Kippa

Een buitengewoon prettige jeugd, zo omschrijft choreograaf Hans van Manen zijn jonge jaren in Gelukskind, de nieuwe biografie van Sjeng Scheijen. Een verrassende kwalificatie voor een jeugd die zonder overdrijving Dickensiaans kan worden genoemd. Van Manen, geboren in 1932, verloor al vroeg zijn ziekelijke vader. Driehoog op de Amsterdamse Marnixstraat 405 leidden Marga van Manen-Lilienthal en zoons Guus (de latere jazzpianist) en Hans een armelijk bestaan. Ze deelden de trap met enkele praktijk aan huis houdende hoeren, iets wat het energieke en vroegwijze knaapje niet ontging.

Tijdens de oorlog scharrelde hij met vriendjes uit de buurt eten en brandstof bij elkaar, toen er geen geld meer was zelfs op blote voeten. Tot twee keer toe zag hij hoe zijn moeder werd weggevoerd. De eerste keer door de Sicherheitsdienst, die haar twee dagen verhoorde wegens verdenking van verzetswerk, de tweede keer vlak na de oorlog, toen twee leden van de Binnenlandse Strijdkrachten haar meenamen. Marga was Duitse van geboorte, en dat was voldoende om als verdacht te worden beschouwd. Na de bevrijding woog het twaalfjarige jongetje krap 25 kilo en zat hij onder de zweren.

Scheijen, auteur van een indrukwekkende biografie van Sergej Diaghilev en een geschiedenis van de Russische avant-gardisten, aanvaardt Van Manens opgeruimde kijk op dat verleden vol armoede, honger en angstige ervaringen. Hij beschouwt die als een overlevingsstrategie. Bovendien, betoogt de auteur, boden de omstandigheden tijdens de bezetting de jonge Van Manen ook ruimte voor vergaande zelfbeschikking en de mogelijkheid zijn ontluikende homoseksualiteit te onderzoeken. „Ik was elf, twaalf, toen ik al mannen verleidde”, aldus Van Manen, die in de oorlogsjaren contact kreeg met de kunstenaarskring rond Wim Sonneveld, onder wie danser Albert Mol, actrice Mary Dresselhuys en actrice en cabaretière Conny Stuart, die hem omschreef als „een vrolijke zenuwpees, een jonge kwispelstaartende hond.”

Van Manen heeft Scheijen ruimhartig, vaak geestige inkijkjes in zijn intieme leven geboden. Zijn homoseksualiteit was nooit een probleem voor hem en als op zichzelf staand thema speelt die, net zomin als de oorlog, een rol in zijn balletten. Opmerkelijk, want erotiek is een van de belangrijkste inspiraties voor zijn werk. „Ik kan me niets voorstellen zonder erotiek, behalve het afwegen van een pond suiker”, aldus de choreograaf.

Zelfbevrijding

Zelfbevrijding en zelfontplooiing lopen als een rode draad door zijn leven. Scheijen sprak met Van Manen, vrienden, vertrouwelingen en (voormalige) dansers en doet in zijn goed gedocumenteerde biografie verslag van Van Manens consequente hang naar onafhankelijkheid, persoonlijke en creatieve vrijheid, vaak de oorzaak van conflicten en woede-uitbarstingen.

Na de oorlog kwam hij zonder afgeronde lagere-schoolopleiding in dienst bij Herman Michels, grimeur en kapper van de Amsterdamse Stadsschouwburg, op een steenworp afstand van het ouderlijk huis. In de schouwburg kwam hij al in aanraking kwam met het Operaballet, maar in 1950 werd hij pas écht door de dans gegrepen toen hij Jaap Flier in actie zag. Flier was sterdanser van Sonia Gaskells Ballet Recital, een voorloper van Het Nationale Ballet. Dat optreden was de oerknal van een carrière die na een korte loopbaan als danser zou resulteren in een honderdvijftigtal balletten, grotendeels gecreëerd voor het Nederlands Dans Theater, dat is gespecialiseerd in nieuwe, hedendaagse choreografie, en Het Nationale Ballet, een klassiek repertoiregezelschap.

Lees ook: Lees ook dit interview met Hans van Manen en Erwin Olaf

Scheijen beschrijft beknopt hoe deze twee gezelschappen als ‘winnaar’ tevoorschijn kwamen uit de zogeheten ‘Balletoorlog’. In 1960 voegde Van Manen zich bij het een jaar eerder opgerichte NDT, dat al snel internationaal faam verwierf, mede dankzij Van Manens vernieuwende choreografieën. Begin jaren zestig stelde The Times zelfs dat Van Manen „straatlengtes voorliep op zijn Europese tijdgenoten.”

Van 1961 tot 1971 was Van Manen artistiek directeur van het succesvolle dansgezelschap. ‘Kunstpaus’ en voorvechter van homorechten Benno Premsela, beeldend kunstenaar Jean-Paul Vroom en galeriehoudster Riekje Swart waren behalve vrienden ook leermeesters. Als een spons zoog hij hun kennis op. Scheijen schetst een aandoenlijk beeld van Van Manen die met een ‘boodschappenlijstje’ van Premsela als een razende alle belangrijke Italiaanse musea afliep.

Het knappe van Scheijens werk is dat hij aantoont hoe stevig verknoopt Van Manens persoonlijke en artistieke ontplooiing was met de maatschappelijke ontwikkelingen, waardoor de biografie ook leest als een beknopte sociaal-culturele geschiedenis van naoorlogs Nederland. Nieuw was bijvoorbeeld de televisie. Dankzij de tv-optredens van het NDT werd Van Manen al snel een bekende in de Nederlandse huiskamers. Die gretige omarming van innovaties zou een kenmerk blijven in zijn oeuvre. Met zelf opgelegde vormbeperkingen dwong Van Manen zichzelf tot conceptueel denken. „Kunst is het oplossen van problemen die vóór die tijd niet bestonden”, luidt dan ook een typische Van Manen-uitspraak.

Anekdotiek vond hij oninteressant. „Ik haat boodschappen”, zei hij al in 1962. Daarin verschilde hij hemelsbreed van generatiegenoot en ‘rivaal’ Rudi van Dantzig, die met zijn politieke engagement wel ‘de dominee van de dans’ werd genoemd. Van Manens creativiteit werd aangezwengeld door zelf opgelegde beperkingen of uitdagingen van ruimtelijke en muzikale aard. Van Manen was ook de eerste die de dramaturgische mogelijkheden van live videoprojectie zag en meteen perfect wist te integreren (Live, 1979). Zonder al te technische uitweidingen behandelt Scheijen individuele choreografieën kort, helder en toegankelijk, wat het boek voor een breed publiek leesbaar maakt. Voor gedetailleerde beschrijvingen, uitvoeringsdata (én meer kritische stemmen) blijft het boek van Eva van Schaik onmisbaar. Zij schreef in 1997 al een lijvige biografie.

Vertrouwde omgeving

Scheijen legt regelmatig interessante verbanden en benoemt verschillen en overeenkomsten met andere choreografen. Daarbij kan hij de drang niet onderdrukken daar een persoonlijke weging aan te geven en expliciet of impliciet Van Manen tot de betere of belangrijkere te verklaren, ook als het gaat om choreografen met een volkomen andere benadering, of om figuren die een andere rol vervulden in de ontwikkeling van de (Nederlandse) dans.

Het is alsof de biograaf een gebrek aan erkenning wil rechtzetten. Opmerkelijk, onnodig ook, gezien de grote bewondering voor zijn meesterwerken, zijn onbetwiste internationale status en uitpuilende prijzenkast.

Wel heeft Scheijen misschien een punt als hij suggereert dat Van Manens internationale roem nog groter had kunnen zijn als hij meer balletten in het buitenland had gecreëerd. De choreograaf hechtte echter zeer aan zijn vertrouwde Amsterdamse omgeving, met voorop zijn echtgenoot Henk van Dijk. Ook ontwerper Keso Dekker, fotograaf Erwin Olaf en danser Rob van Woerkom zijn vaste waarden. Schrijvers Connie Palmen en Willem Melchior traden later toe tot zijn omvangrijke vriendenkring. ‘Ik haat dat, privéleven. Mijn huis moet altijd vol zijn.”

Scheijen snelt met grote stappen door de afgelopen dertig jaar. Op zichzelf begrijpelijk; Van Manens danstaal is tot de kern gekomen, zijn leven heeft vaste vorm aangenomen. De nieuwsgierigheid naar die nieuwe vriendschappen blijft daardoor helaas onbevredigd. In Scheijens wervelende beschrijving van een benijdenswaardig vol en rijk leven zijn zulke losse eindjes echter van ondergeschikt belang.