Voor architect Liesbeth van der Pol begint een gebouw met een aquarel

Liesbeth van der Pol op de tentoonstelling ‘Met karakter’ in de Kunstlinie in Almere, de stad waar de door Dok architecten ontworpen ‘Rooie Donders’ staan.

Foto Roger Cremers

Interview

Liesbeth van der Pol, architect De aquarellen van Liesbeth van der Pol, die nu op een tentoonstelling en in een boek zijn samengebracht, spelen een belangrijke rol in de ontwerpen van Dok architecten. „Pas als een gebouw je iets doet, is het goed.”

‘Kijk maar naar buiten”, zegt architect Liesbeth van der Pol (1959) tegen het einde van het gesprek. „Alle gebouwen zijn eender. Terwijl elke plek toch architectuur verdient met een eigen karakter. Als architect moet je iets neerzetten dat voorbijgaat aan de conventies en geen middle of the road is.”

We zitten aan de vergadertafel in het kantoor van Van der Pols bureau Dok architecten in het Kraanspoor in Amsterdam-Noord. Zelf is het schitterende, door Trude Hooykaas ontworpen Kraanspoor, een kolossale, ‘zwevende’ kantoorbalk bovenop een oude betonconstructie op poten, beslist niet middle of the road. Maar buiten wemelt het op het voormalige terrein van de scheepswerf NSDM inderdaad van de banale form-follows-finance woon- en kantoortorens.

Met Karakter is de titel van de tentoonstelling van Van der Pols aquarellen in de Kunstlinie in Almere. Alle aquarellen op de tentoonstelling en in het gelijknamige boek zijn voorstudies en ‘karakterschetsen’ van architectuur van Dok architecten uit de afgelopen 35 jaar. Ze hebben een belangrijke rol gespeeld in het ontwerp van gebouwen als The George uit 2017, het eerste goede appartementengebouw op de Zuidas in Amsterdam, en de mooiste parkeergarage van Nederland in Zwolle.

Een onderzoek naar de belofte van wat een gebouw kan zijn, heb je je aquarellen eens genoemd. Hoe verloopt zo’n onderzoek?

„Het is geen lineair proces. We werken in teamverband en oefenen eerst wat op de massa van het gebouw in relatie tot het programma van eisen en de locatie. Meestal begint dan al het schetsen en aquarelleren. Dat duurt een paar dagen en dan lopen we er regelmatig langs en leveren commentaar. Tegelijkertijd werken we dan ook met de computer in 3D, aquarelleren en bewerken gaan gelijk op. In zo’n vroeg stadium is het nuttig om extreem precies én letterlijk waterig transparant te zijn. Iedereen heeft invloed op het gebouw in wording. Maar het gebouw leeft dan al, het bestaat en krijgt karakter.

„Op de tentoonstelling en in het boek kun je mooi zien hoe grillig de paden vaak zijn die leiden naar een gebouw. Er hangen ook schetsen die een doodlopend pad insloegen en aquarellen waar wij heel enthousiast over waren, maar de opdrachtgever of de jury van een prijsvraag niet.”

In de 19de eeuw betekende ‘karakter’ in de architectuur dat de gevels van een gebouw de indeling en functies ervan weergeven. Wat versta jij onder karakter?

„Het karakter van een gebouw is voor mij bijna vergelijkbaar met dat van een persoon. Een gebouw kan min of meer menselijke eigenschappen hebben. Niet veel mensen zullen een gebouw verlegen noemen, maar toch kan het dit zijn. Aan de grachten van Amsterdam staan panden met hun borst vooruit en hun kin omhoog om aandacht te schreeuwen. Maar er zitten ook huizen tussen die zich bescheiden en terughoudend opstellen en in al hun verlegenheid ook heel mooi zijn.

„Ik wil dat onze gebouwen een bepaald karakter hebben zodat ze zich goed kunnen verhouden tot de mens. Een gebouw dat beschutting tegen de elementen biedt en aan alle andere functionele eisen voldoet, is nog geen architectuur. Pas als een gebouw je iets doet, als je bijvoorbeeld hier in het Kraanspoor binnen komt en zegt: ‘wat is het hier mooi’, is het goed.”

In je boek schrijf je dat ‘een gebouw ontworpen wil worden’. Dat doet denken aan de aan Michelangelo toegeschreven opmerking dat ‘in elk blok steen een beeld verborgen zit’.

„Bij een gebouw ligt het iets anders. Als je begint met ontwerpen, is er alleen een verlangen naar een gebouw. Er is nog niets, het gebouw bestaat nog niet, het is weerloos – dat is een woord dat ik goed vind passen bij een gebouw dat wordt ontworpen. En jij moet er als architect voor zorgen dat het weerloze gebouw iets wordt waarmee de gebruikers zich kunnen verhouden – ik weet even niet een beter woord. Ten slotte wordt het ontwerp, het idee, omgezet in materie – dat is fantastisch. En omdat gebouwen groot zijn en er, als het goed is, vele jaren staan, mogen ze beslist niet nietszeggend zijn.”

Opmerkelijk genoeg begint je boek met twee van de ‘Seven Lamps of Architecture’, de zeven eigenschappen van goede architectuur en architecten volgens John Ruskin en volgens jou. Wat heeft een bijna vergeten, reactionaire schrijver uit de 19de eeuw die terugverlangde naar de gotiek en de Middeleeuwen een architect in het digitale tijdperk nog te melden?

The Seven Lamps of Architecture is een dun boekje maar door de verheven taal en ellenlange zinnen is het bijna niet te lezen. Ik heb het dan ook nooit in één ruk van kaft tot kaft gelezen. Maar uit de tekst en Ruskins waanzinnige tekeningen van gotische vensters, kapitelen en ornamenten spreekt een niet aflatende liefde voor architectuur. Ruskin geeft geen regels, maar steekt zeven lampen aan die licht werpen op het maken van goede architectuur. Hij drukt een gevoel uit voor architectuur dat ik deel. Maar dat wil niet zeggen dat mijn eigen zeven lampen van de architectuur overeenkomen met die van Ruskin. In zijn Lamp of Sacrifice zie ik niks. Als je gaat lijden in dit vak en merkt dat je met gefronste wenkbrauwen zit te ontwerpen, dan wordt het niks en moet je onmiddellijk stoppen. Sacrifice heb ik dan ook vervangen door Liefde. En in plaats van Obedience, gehoorzaamheid, is Plezier gekomen, hoewel ik tijdens het ontwerpen ook wel eens het gevoel krijg dat ik moet gehoorzamen aan het gebouw dat ik aan het maken ben. En Life, leven, heb ik verruild voor Emotie. Maar Power, Kracht heb ik wel van Ruskin overgenomen. En Beauty natuurlijk: Schoonheid, iets waarover veel architecten nog altijd niet willen praten.”

Ruskin geloofde dat ‘beauty is in the imperfection’. Onregelmatigheden en tekortkomingen zijn bronnen van schoonheid, beweerde hij.

„Daar had hij helemaal gelijk in. Als je, zoals ik, gebouwen beschouwt als bijna-personen, dan ga je van ze houden om de ontroering die hun imperfectie teweegbrengt. Mijn levenspartner en vroegere bureaupartner Herman Zeinstra heeft al heel lang een krom postuur en dat heeft mij altijd ontroerd – dat vind ik zo prachtig! Jouw neus staat scheef, zie ik, en dat geeft je een karakteristieke kop – hoe heerlijk is dat!

„Om de onvolmaaktheid vinden we nu ook allemaal industrieel erfgoed geweldig. Het verval en de verlatenheid van oude fabrieksgebouwen roepen een melancholiek gevoel op. Op ons bureau proberen we daarom ook gebouwen met imperfecties te ontwerpen. Waar is de scheve neus, wordt wel geroepen tijdens het ontwerpen. We hebben wel eens raamstijlen niet in het midden geplaatst, maar asymmetrisch, naar één bepaalde kant. Alsof het gebouw verlegen wegkijkt. Maar een nieuw gebouw, dat in beginsel natuurlijk perfect moet zijn, onvolmaakt maken, is niet makkelijk.”

In je boek verzucht je af en toe dat je zou willen dat gebouwen konden bewegen. Veel architecten hebben een fascinatie voor bewegende en zwevende architectuur. Waar komt die vandaan?

„Ik denk omdat wij gebouwen als bijna-personen zien. Als een gebouw zou bewegen, zou je het op voet van gelijkheid kunnen ontmoeten. Nu kunnen wij naar een gebouw lopen, maar een gebouw niet naar ons. Dat laatste is misschien wel wat ik het liefste zou willen.

„Echt bewegen kan een gebouw natuurlijk niet, maar we hebben de woontoren Pharos in Den Haag gebouwd met een transformer als inspiratiebron. Het werd een toren op héél grote poten, die vanuit de heup een gun lijkt te schieten. Heel stoer maar ook speels. En ons winkelwoonpand in de P.C. Hooftstraat in Amsterdam, dat nu bijna klaar is, heeft damesbenen van baksteen gekregen. Het metselwerk aan de onderkant van de benen is zo smal dat je je hand er omheen kunt leggen. De uiteinden van de benen zijn als naaldhakken die de aarde op minimale wijze raken en een wankel evenwicht bieden. Het tarten van de zwaartekracht levert spannende architectuur op – misschien is dat wel de verklaring voor de fascinatie.”

In je boek vergelijk je de gebouwen van Dok architecten opvallend vaak met vrouwen en vrouwenkleding. De Catharinatoren in Zaandam, die nu in aanbouw is, noem je een bewegelijke dame. En The George vergelijk je met een opwaaiende zomerjurk. Jullie werken nu aan twee Sierlijke Dames in Strijp S in Eindhoven. Maken Dok architecten vrouwelijke architectuur?

„Met de vraag of ik wel of geen vrouwelijke architectuur maakt, houd ik me niet bezig. Wel wil ik verleidelijke gebouwen maken en dan kunnen elegante, vrouwelijke vormen goed van pas komen. Zo hebben we het Marktplein in Nieuwegein als het ware omzoomd met winkelgevels waarvan de kolommen lijken op vrouwenbenen die worden bekroond met een soort kantwerk, als van lingerie. Dat prikkelt en verleidt – dat werkt. Maar we hebben ook zwaar en massief ogende gebouwen ontworpen, die stevig op de grond staan. Zoals de monolitische, met glanzend titanium beklede depotgebouwen van het Scheepvaartmuseum in Amsterdam.

„Alles kan een inspiratiebron zijn, ik sluit niets uit. In de Clarissenhof, een complex van appartementengebouwen in Tilburg op de plek van een oud klooster, was bijvoorbeeld de gotiek een van de bronnen van inspiratie. Met de gotische vensters daar zou Ruskin vast en zeker blij zijn geweest. En in het boek staan aquarellen van massief lijkende gebouwen in Samarkand, die ik heb gemaakt toen we met het hele bureau naar Oezbekistan waren. Die zijn teruggekeerd in de parkeergarage in Zwolle. Die lijkt op een karavanserai, de verblijfs- en ontmoetingsplaatsen van karavanen op de Zijderoure. Want wat is een parkeergarage nou anders dan een ontmoetingsplaats van auto’s en automobilisten? Alles kan.”

Tentoonstelling: Met Karakter. Liesbeth van der Pol/Dok architecten. T/m 30 juli te bezoeken in Kunstlinie Almere.
Boek: Met Karakter! Getekend, Lies. Uitg. Kunstlinie, 395 blz. Prijs: € 39,50