Cobra en de kunst van de verschroeide aarde

Recensie Beeldende kunst

Jubileum Sommige Cobrakunstenaars waren vooral bezig met vrolijke voorstellingen, maar voor andere leden was decoratie een schrikbeeld en moest de mensheid alert blijven. Geen wonder dat Cobra al na drie jaar uiteenviel.

De bruut bedoelde drippings van Jackson Pollock, zoals hier in ‘Yellow Islands’ (1952), werden een door Cobra verafschuwd ‘decoratief’ stijlmiddel.
De bruut bedoelde drippings van Jackson Pollock, zoals hier in ‘Yellow Islands’ (1952), werden een door Cobra verafschuwd ‘decoratief’ stijlmiddel. Foto Tate Images

Het was niet zo dat voormalige Cobra-kunstenaar Asger Jorn zijn tijdgenoot Jackson Pollock per se echt wilde afbranden. Tenminste, misschien was er wel wat jaloezie, maar dat doet er niet toe. Het ging hem erom dat Pollocks zo bruut bedoelde drippings, het abstract expressionistisch smijten en druppelen van verf, zo populair was geworden dat het een stijlmiddel werd met decoratieve waardering. Jorn persifleerde die vaak geïmiteerde stijl in abstracte schilderijen met over-esthetische druppellijnen en noemde die, heel dodelijk, ‘Luxury Series’.

Decoratief worden, dat was een schrikbeeld voor de kunstenaars Jorn en Constant Nieuwenhuijs: de twee grootste talenten in de Cobra-beweging. Ze waarschuwden tegen gezapigheid, daarin gevoed door de situationistische filosoof Guy Debord. Immers, de oorlog was niet gewonnen om vervolgens burgerlijk onderuit te zakken. Mensen moesten scherp blijven, creatief, écht leven en kunst moest die actieve vrijheid aanwakkeren. En daarom ageerde Jorn tegen kokette kunst. Ook zouden hij, Constant en Jacqueline de Jong situationistische publicaties en collages gaan maken van zinnen en snippers: geen touw aan vast te knopen, want ze waren ook tegen voorkauwen. Ga maar lekker zelf nadenken.

Canon

Dit en meer is te zien in een jubileumtentoonstelling over 75 jaar Cobra, in het Cobra Museum in Amstelveen. Deze viert met zo’n honderdvijftig kunstwerken dat op een goede dag in november 1948 een clubje kunstenaars uit Kopenhagen (Co), Brussel (Br) en Amsterdam (A) zich verenigde onder de naam Cobra. Ze streefden naar een expressieve uiting van persoonlijke emoties, maar, wel als uiting van de naoorlogse vrijheid van heel de maatschappij. Dat deden ze zo radicaal nieuw, dat Cobra in de canon van de kunstgeschiedenis belandde.


De Deense tak van Cobra: onbegrensde verbeelding, maar begrensde vrijheid voor de trans vrouw avant la lettre

Jorn en Constant hoorden bij de club, Pollock en De Jong niet. Dat zij hier ook vertegenwoordigd zijn, is omdat de expositie Cobra in een breder overzicht plaatst: ook oudere en jongere kunst met expressionistische trekken en Cobra-achtige interesses zoals outsiders en kindertekeningen.

Dat is een goed idee. Want Cobra was ook deel van een groter netwerk: de grenzen waren weer open en kunstenaars shopten inspiratie in Parijs en elders in de wereld, en in de kunstgeschiedenis. Een doods winterlandschap van Max Beckmann uit 1930 vormt een prachtig gelegenheidsduo met een verschroeide aarde die Constant in 1951 schilderde, met ledematen en staketsels onder een gitzwarte hemel. Zulke lugubere oorlogskunst behoorde dus ook tot Cobra, net als de vrolijke-niets-aan-de-hand-vogel-scènes van Corneille, die dat later zou gaan verkoektrommelen – over decoratie gesproken. Geen wonder dat Cobra al in 1951 ruziënd uiteen was gevallen. De verschillen waren te groot.

Dat korte bestaan wordt in de expositie ingebed in een bredere kunstgeschiedenis. In de zaal over het schildergebaar bijvoorbeeld hangt Karel Appel naast de art brut van Jean Dubuffet, en natuurlijk Pollock. Maar, zoals Jorn al aangaf, is daar wat op af te dingen. Juist dit tentoonstellingsdeel oogt sacraal en bombastisch en de zaaltekst voedt die mythe van het geniale schildergebaar. Die past in de vaak bij Cobra behorende misvatting dat alle wijsheid over kunst te vinden is in het kunstwerk zelf, alsof dat losstaat van de buitenwereld. Dat is natuurlijk kul. Meerdere musea belichten nu hoe naoorlogs modernisme met zijn vernieuwingsdrift paste bij het ideaalbeeld van economisch reveil en westers kapitalisme, maar deze expositie negeert dat.

Cobramannen

Dat is niet erg, maar ook andersoortige duiding ontbreekt. Wel is het een kijk-en-vergelijktentoonstelling met mooie vergelijkingen, zoals met vrouwelijke talenten zoals Dora Tuynman en Lotti van der Gaag, die nooit echt met de Cobramannen mochten meedoen. Toch vraagt het inbedden van Cobra in ruim een eeuw kunstgeschiedenis om meer inzichten dan het overbekende Cobra-rijtje van kindertekeningen, het schildergebaar, de natuur en dat wat hier ‘volkskunst’ wordt genoemd. Dat gemis aan extra duiding groeit als de chronologische expositie vordert met een opsomming van late kunst en nog latere kunst – Baselitz, Basquiat, Ritterbex, Meese. Goed, het expressieve gebaar wordt nog steeds gebruikt. Maar hoe verhoudt dat zich tot het gezamenlijk idealisme van Cobra? Zeg bijvoorbeeld dat het is vervangen door individualisme met expressionisme als privé stijlmiddel, of zoom op een andere manier uit. Nu resteert een lange kleurige opsomming zonder veel boodschap – bijna een Luxury Series. Alhoewel, misschien had Jorn dit gebrek aan uitleg prima gevonden – niet voorkauwen, ga zelf nadenken.