Het beroemdste bandlid van Iron Maiden bestaat niet

Mascotte Dinsdag speelt Iron Maiden in Nederland. De Britse hardrockers hebben een groot deel van hun succes te danken aan hun legendarische mascotte: Edward ‘Eddie’ T. The Head staat op miljoenen T-shirts. Wie is deze griezel?

Een fan van Iron Maiden met ‘Eddie’ op zijn rug getatoeëerd.
Een fan van Iron Maiden met ‘Eddie’ op zijn rug getatoeëerd. Foto EPA / LASZLO BELICZAY

Het beroemdste bandlid van Iron Maiden bestaat niet.

De Britse heavymetalband speelt dinsdag in Amsterdam. Daar zal een met headbangers gevulde Ziggo Dome vuistpompend meegillen met de hoge uithalen van Bruce Dickinson, de strakgebroekte zanger die zijn stembanden niet door keelkanker liet slopen en nooit te beroerd is om tussendoor achter de stuurknuppel van de band-Boeing 747 te kruipen.

‘Stiff’ Steve Harris zal met één been op een monitor zijn bas op de moshende meute richten en woord voor woord ‘666! The number of the beast!’ meeblèren. En terwijl gitaargoden (én fanatieke vissers) Adrian Smith en Dave Murray hun tweestemmige riedels en gierende solo’s uit hun instrumenten toveren, roffelt het flamboyante drummonster Nico McBrain, die vorig jaar nog in kimono en op teenslippertjes in stadion Gelredome verscheen, zijn armen in de knoop. De bandleden zijn kortom stuk voor stuk iconen.

Maar toch: allemaal vallen ze in het niet bij Edward T. The Head. De angstaanjagende zombie, beter bekend onder zijn koosnaam Eddie, leeft alleen op papier en op katoen. Behalve talloze hoezen (wereldwijd verkocht Iron Maiden meer dan tachtig miljoen platen) siert de bandmascotte ontelbare T-shirts die lang niet meer uitsluitend bij concerten worden verkocht, maar ook kledingwinkels uitvliegen.

Maar wie is Eddie eigenlijk?

Edward T. The Head was eigenlijk een punker. Hij werd geboren in het brein van Derek Riggs (1958), een grumpy tekenaar die van de kunstacademie was getrapt omdat hij bleef zeuren over het niveau van het onderwijs en als gesjeesde student hoezen ging tekenen voor Londense platenmaatschappijen. Om mee te liften met de punkexplosie die de muziekindustrie omver blies, schetste hij een slungelige, uitgemergelde zombie met een hanenkam en lichtgevende ogen die voor een bakstenen muurtje stond. Er was vast een band die dat op de voorkant van een album wilde.

Die was er : Iron Maiden. Met maar één voorwaarde: Eddie moest een vollere haardos krijgen, want hardrockers en hanenkammen gingen natuurlijk niet samen. Riggs verfde de zijkanten van Eddies schedel vol wapperende manen en de band lijfde hem in als huisartiest die al het artwork van de band zou gaan maken.

Van 1980 tot 1992 leverde dat een indrukwekkende reeks op van iconische single- en albumhoezen. Eddie zaaide niet alleen dood en verderf – zwaaiend met een bebloede bijl (op het album Killers), rondfladderend met mythische vleermuisvleugels én een vlammenwerper (single ‘Flight of Icarus’) of als RAF-piloot tijdens de fameuze Battle of Britain (single ‘Aces High’) – maar kreeg het zelf ook aardig zwaar voor zijn kiezen. Op Live After Death rijst hij op uit zijn eigen graf, op Piece of Mind zit hij opgesloten in een kerker met kettingen om zijn nek én in een dwangbuis. Zijn kaalgeschoren, bloedende en net dichtgeschroefde schedel verraadt dat hij net een lobotomie heeft ondergaan.

Weinig eer

Behalve gruwelijk was het ook vernuftig: tot in de kleinste details verwees Riggs naar zijn eerdere hoezen waardoor iedere nieuwe plaat ook een visuele puzzeltocht werd. Zo bleef Eddie zijn littekens behouden. De gigantische sfinx die op Powerslave aan de voet van een piramide lag, had nog steeds de schroeven in zijn schedel zitten.

Terwijl de tekenaar zijn covermodel op het doek folterde, werd Riggs op zijn beurt door de band gemarteld met onmogelijke opdrachten en last-minute-deadlines. Naar eigen zeggen kreeg hij altijd op vrijdagavond te horen wat hij maandagochtend vroeg af moest hebben, zodat hij (zoals bij Maidens bestverkopende album The Number of the Beast) noodgedwongen met een schilderij in de taxi sprong terwijl de verf nog nat was.

Los van die stress kreeg hij ook te weinig eer voor zijn werk, mopperde Riggs in zijn autobiografie Run For Cover. De band ging met zijn nalatenschap aan de haal, klaagde de tekenaar in een van de spaarzame interviews. „Ze zeiden tegen iedereen dat het allemaal hun ideeën waren en ik gewoon een domme aap was die het allemaal schilderde.” In 1992 leidde al het onderlinge ongenoegen namelijk tot een onverbiddelijke breuk en mochten andere artiesten zich aan de beroemdste hardrockzombie vergrijpen. Littekens en andere historische verwijzingen verdwenen. Eddie zou nooit meer dezelfde zijn.

De fans denken daar net zo over – óók de T-shirtdragers die nog nooit een noot van Iron Maiden hoorden. Op al die buiken is de oude Eddie nog springlevend.

Lees ook deze recensie: ‘Zijn er overal vlammen en ontploft alles? Welkom bij Iron Maiden!’