N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De val van het kabinet-Rutte IV laat zien hoe moeilijk het is om te besturen in een gefragmenteerd politiek landschap. Zeker als dat landschap wordt doorsneden door meerdere politieke tegenstellingen die partijen tot elkaars bondgenoten én tegenstanders maken. Nieuwe verkiezingen en een andere samenstelling van de Tweede Kamer lossen dit probleem niet op. Ook na november zullen zowel sociaal-economische als culturele conflicten Nederland verdelen. En waar de VVD de afgelopen maanden niet tot overeenstemming kon komen met de ChristenUnie en D66 over bijvoorbeeld immigratie- en stikstofbeleid, is het waarschijnlijk dat de partij dit in een toekomstig kabinet niet lukt met BBB of PVV op het terrein van armoede, begrotingsbeleid of zorg.
Eigenlijk is het verrassend dat de VVD, D66, de ChristenUnie en het CDA het bijna zes jaar met elkaar hebben uitgehouden. Vanaf de start van Rutte III was het helder dat immigratievraagstukken, en met name het vluchtelingenbeleid, de regeringspartijen verdeelden. Waar de VVD en het CDA het beleid graag restrictiever zagen, pleitten D66 en de ChristenUnie voor de menselijke maat.
Het conflict over immigratie- en vluchtelingenbeleid dat herhaaldelijk opspeelde tijdens Rutte III en nu voor de val van Rutte IV heeft gezorgd, is representatief voor een bredere politieke tegenstelling tussen kosmopolitisch en nationalistische partijen. Deze politieke tegenstelling maakt succesvolle samenwerking tussen partijen die elkaar sociaal-economisch wel weten te vinden, maar op culturele thema’s verschillende standpunten hebben, bijzonder moeilijk. Regeringen met rechtse en rechts-populistische partijen, zoals op dit moment aan de macht in bijvoorbeeld Finland en Italië, kennen dit probleem veel minder. In deze kabinetten weten partijen elkaar juist te vinden op immigratievraagstukken.
Alternatieve meerderheid
Ook in Nederland lijkt Rutte deze analyse gemaakt te hebben. Niet alleen staan rechts-populistische partijen als de PVV en BBB er electoraal redelijk voor en kunnen zij de VVD na de verkiezingen mogelijk aan een alternatieve meerderheid helpen, ook staan zij veel dichter bij de partij als het op immigratie- en integratiebeleid aankomt. Bovendien zou Rutte erop kunnen gokken dat hij, door deze partijen regeringsverantwoordelijkheid te geven, deze partijen zich ‘aan de macht laat branden’. Veel gevestigde partijen gaan ervan uit dat ze de verantwoordelijkheid die met regeringsdeelname komt niet kunnen dragen.
Op het eerste oog lijkt de gok van Rutte misschien begrijpelijk. In de meest actuele Peilingwijzer kunnen de drie partij tezamen op dit moment op 37 tot 46 procent van de stemmen rekenen. In het gunstigste geval is er dus eenvoudig een ‘rechtse’ meerderheid te vinden. Onderzoek van de politicologen Tom van der Meer, Lisa Janssen, en Tom Louwerse laat echter zien dat peilingen tot enkele weken voor de verkiezingen niet meer voorspellende waarde hebben dan de uitslag van de meest recente Tweede Kamerverkiezingen. Bovendien zijn de peilingen met name slecht in het voorspellen van het zetelaantal van politieke uitdagers, zoals de PVV en BBB. De kans is dus aanzienlijk dat Rutte zich rijk gerekend heeft en na verkiezingen in november niet meer de grootste is, of opnieuw met partijen die cultureel kosmopolitischer zijn dan de VVD moet onderhandelen.
Lees ook: Wat betekent de val van Rutte IV voor het beleid?
Europese begrotingsregels
Maar ook wanneer de peilingen een accuraat beeld geven van de zetelverdeling in de toekomstige Tweede Kamer is de kans groot dat de gok van Rutte verkeerd uitpakt. Een kabinet van rechts en populistisch rechts brengt misschien partijen aan de nationalistische zijde van het culturele conflict samen, maar dat wil niet zeggen dat deze partijen ook dezelfde sociaal-economische visie delen. Juist BBB en de PVV zijn op sociale vraagstukken, denk aan armoede, pensioenen en zorg, een stuk linkser dan de VVD. Niet voor niets liet de PVV het kabinet-Rutte I vallen na mislukte onderhandelingen over verdere bezuinigingen, waaronder versoepeling van het ontslagrecht en verhoging van de AOW-leeftijd.
De kans is dus aanzienlijk dat Rutte na verkiezingen in november niet meer de grootste is
Ook BBB heeft recent duidelijk laten zien dat zij sociaal-economisch een linkse koers vaart, bijvoorbeeld door een gezamenlijke motie met de PvdA en GroenLinks te presenteren tijdens de behandeling van de Voorjaarsnota. In deze motie pleiten de partijen onder andere voor hogere lonen en compensatie voor gezinnen die benadeeld worden door het uitstel van de gratis kinderopvang. Voorstellen waar de gemiddelde VVD’er niet warm voor loopt, zeker als daarvoor de Europese begrotingsregels opgerekt worden. Het is dus waarschijnlijk dat de Rutte het ene conflictueuze kabinet voor het andere zal inruilen als zijn partij de grootste weet te blijven.
Is er dan geen enkele uitweg uit het complexe spanningsveld dat door culturele en sociaal-economische tegenstellingen gecreëerd wordt? Voor de oplossing kijkt de politiek leider die de formatie na de komende verkiezingen leidt het beste naar Scandinavië. De minderheidskabinetten die daar regelmatig voorkomen zijn namelijk de manier om coherent beleid te maken in deze omstandigheden. Een minderheidskabinet zou met behulp van flexibele meerderheden, die voor sociaal-economisch beleid anders van samenstelling kunnen zijn dan voor cultureel beleid, de hervormingen doorvoeren die zo hard nodig zijn. Bovendien heeft Rutte in de laatste fase van zijn tweede kabinet, met de PvdA, al ervaring kunnen opdoen met een minderheidskabinet. Dat kabinet was het langst zittende na de oorlog.
Praat mee over dit onderwerp en stuur een brief!
Wilt u reageren op een artikel? Stuur via dit formulier een brief (maximaal 250 woorden) naar de opinieredactie van NRC.