Opinie | Afgeven op schoolbesturen is te makkelijk

Onderwijs Pak de problemen in het onderwijs aan met een andere financiering, schrijft .
Eindexamen op een middelbare school.
Eindexamen op een middelbare school. Foto Dieuwertje Bravenboer

Het beleid van de opgestapte minister Dennis Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs, VVD) had sterke overeenkomsten met zijn opvliegende karakter. In het begin verfrissend en daadkrachtig, al snel ongemakkelijk. Het leidde tot te snelle analyses en oplossingen, die vaak populistisch aandeden.

Wat als eerste opviel was zijn afkeer van schoolbesturen. Nu valt er van alles te zeggen over de grote autonomie van schoolbesturen, maar dat is in 1993 door minister van Onderwijs Jo Ritzen (PvdA) zo geregeld en relatief makkelijk te corrigeren.

Minister Wiersma leek zich nauwelijks bewust van de impliciete boodschappen die hij naar het onderwijsveld uitzond. Hij zei dat leraren en schoolleiders voor hem op één stonden. Tegelijk stelde hij dat ze het niet goed deden en hulp nodig hadden. De daling van het onderwijsniveau en de toename van kansenongelijkheid kon volgens hem gestopt worden door meer aandacht voor de basisvaardigheden en daarvoor moest de kwaliteit van scholen en leraren omhoog. Hulpteams voor leraren. Meer controle door de Inspectie.

Wat minister Wiersma vergat is dat het Nederlandse onderwijssysteem nog altijd tot de wereldtop behoort. En ook dat het onderwijs zelf zijn uiterste best doet om die daling van niveau en die toename van ongelijkheid tegen te gaan. Een werkelijk begrip van de problemen ontbrak. Een deel van de oorzaken ligt buiten het onderwijs, zoals de thuissituatie van kinderen en een toename van armoede en maatschappelijke ongelijkheid. Dat kan het onderwijs niet oplossen.

Illustratief voor de stijl van de minister waren de groepssessies die hij online voerde met mensen die hem hadden geschreven op [email protected]. Een goed bedoeld initiatief, dat in de praktijk erop neerkwam dat deelnemers in vier minuten hun idee konden pitchen. De minister, niet gehinderd door enige kennis van het onderwijs, reageerde ongeduldig met: wat kunnen we morgen doen om het probleem op te lossen?

Oorzaak in financiering

Wiersma miskende ook dat het merendeel van de oorzaken van de huidige problemen die wel binnen het onderwijs liggen, te maken heeft met de manier waarop het onderwijs decennialang is georganiseerd en gefinancierd. In de jaren tachtig was de onderwijsbegroting onbeheersbaar geworden. In 1993 kwam minister Ritzen bij het zogeheten Schevenings Akkoord met de oplossing daarvoor: schoolbesturen kregen zowel de zeggenschap over de onderwijskwaliteit als een vastgesteld budget. Ondanks alle retoriek over onderwijskwaliteit leidde dit tot een onderwijsbeleid gericht op financiële beheersing. Het resultaat was het zo efficiënt mogelijk organiseren van het werk van leraren, waarbij leraren de grootste kostenpost op de begroting werden.

Binnen dat kader is het bijna onvermijdelijk dat klassen groter werden en dat leraren veel lesuren gingen draaien. Onderwijs werd hierdoor gereduceerd tot het geven van veel lessen aan grote groepen leerlingen, die aan uniforme eindtermen moesten voldoen. Dit moest wel leiden tot problemen, ook omdat het vastgestelde budget steeds minder toereikend werd.

Hierop werd door Den Haag veelal gereageerd met een wirwar aan incidentele subsidies. Meest recent zijn dat de NPO-gelden uit de coronacrisis, die vooral zijn ingezet voor extra handen voor de klas en kleinere groepen. Dit bleek hard nodig vanwege de verschraling van de onderwijskwaliteit en de toenemende werkdruk. Als die regeling eindigt, verdwijnen die extra handen weer. Dan is het niet verrassend dat het niveau daalt, de kansenongelijkheid toeneemt, het lerarenberoep zijn aantrekkelijkheid verliest en het lerarentekort groeit.

Lees ook: Onderwijsraad ziet het lerarentekort na 2030 nog groeien. Dan maar minder lesuren voor scholieren

Het leren van elk kind

De oplossing ligt in een nieuw Schevenings Akkoord, waarbij het uitgangspunt voor de begroting de vraag moet zijn wat nodig is voor goed onderwijs. Goed onderwijs is niet het geven van lessen, maar het begeleiden en monitoren van het leerproces van elk kind, waarvoor een les een middel kan zijn. Het gaat om het relevant maken van de inhoud van een vak voor elk kind. Doordat het leren van elk kind gezien wordt, kunnen onderwijsniveau en kansengelijkheid verhoogd worden.

Zo lesgeven is iets anders dan grote groepen kinderen trainen in basisvaardigheden en in het maken van toetsen. Dat maakt het beroep meteen ook veel aantrekkelijker.

Het vraagt wel dat schoolbesturen verantwoording afleggen voor hun beleid aan hun eigen scholen, wat hun onderwijskundige en financiële autonomie beter reguleert dan de huidige manier via medezeggenschap en raden van toezicht.

Dit zijn geen snelle oplossingen. Wel zijn ze gedegen, eigen aan goed onderwijs. Laat de volgende minister vooral daar verstand van hebben.