Bij schilder Jan Sierhuis ging het om de onderhuidse cultuur

Necrologie

Jan Sierhuis Jan Sierhuis was te jong om Cobra-lid te zijn, maar hij was er wel bij betrokken. „Mijn ontwikkeling is een puur persoonlijke geweest”, merkte hij over zijn eigen werk op.

Jan Sierhuis aan het werk in Amsterdam, 2006.
Jan Sierhuis aan het werk in Amsterdam, 2006. Foto Peter Elenbaas

‘Sommige kunstenaars willen zichzelf op de achtergrond houden. Ik wil dat niet. Integendeel. De wijze waarop ik ben begonnen, de gigantische moeilijkheden die ik heb moeten overwinnen, die wil ik best naar voren brengen. Ik had totaal niets mee, integendeel, ik had alles tegen”, schreef schilder Jan Sierhuis in zijn monografie. Hij was er terecht trots op hoe hij zijn jeugd achter zich had gelaten en schilder was geworden. Woensdag overleed hij op 94 jarige leeftijd.

Sierhuis was een jongen uit de Amsterdamse Jordaan die – zoals hij het zelf noemde – aardig kon tekenen. Op tweejarige leeftijd verloor hij zijn vader, toen deze aan tbc overleed. Als hij negen is, is het zijn onderbuurman die hem een stuk linnen geeft en wat verf. „Je hebt talent”, zegt hij tegen het kind Sierhuis. Dat bleek te kloppen.

Verdrietig oog

Na de oorlog ging hij naar de Rijksakademie, maar daar kon hij niet aarden, vertelt hij in het programma Close Up in 2017. „Er zaten allemaal meiden uit gegoede milieus op. Ze gooiden gewoon hun papier weg, terwijl ik zag dat de achterkant nog gebruikt kon worden.” Sierhuis ging zijn eigen weg, was te jong om lid te zijn van Cobra, de groep waarin schilders als Karel Appel, Constant en Lucebert de wereld overhoop wilden gooien. Maar hij was er wel bij betrokken, zij het dat hij wat sierlijker schilderde dan de rest. De Amsterdamse stadgezichten uit de oorlog maakten plaats voor expressionisme. De portretkunst zou zijn hele leven blijven.

Schitterend is het zelfportret (in een beetje de stijl van Kees van Dongen nog) dat hij maakte in 1949. Je ziet een man bij wie het ene oog je aankijkt, terwijl het andere oog verdrietig in het niets kijkt. „Ik had in die tijd een oorlogssyndroom. De oorlog is pas na de oorlog in mijn kop gaan zitten”, vertelt hij in Close Up. De angsten die hij had doorstaan werkten pas door toen het overlevingsmechanisme niet meer de gebruikelijke stand was.

Mexico

De expressionistische stijl is een succes. Willem Sandberg, toenmalig directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, koopt werken van hem („1.200 gulden voor de grote, 1.000 gulden voor de kleintjes”, vertelt Sierhuis. Sandberg zou daarop hebben gezegd: „Doe er dan maar vier.”) Vanaf de jaren zestig krijgt Sierhuis steeds meer bekendheid. Het blijken tevens zijn meest succesvolle jaren te zijn.

Een tijdje wonend in Mexico komt hij met werken als de Mexicaanse Ruiter op de Siërra (1961) en De Mexicaan (1962). Ook zijn liefde voor de Spaanse cultuur („flamenco is totaaltheater”) keert meermaals terug in zijn werk. De scheppingsdrift van Sierhuis bleef uiteindelijk waar hij ook was enorm. „Het gaat om de onderhuidse cultuur en niet om de economische waarde”, merkte hij op over het belang en het behoud van cultuur. Een economie verdwijnt, maar een cultuur blijft, daarvan was hij stellig overtuigd.

„Mijn ontwikkeling is een puur persoonlijke geweest”, omschreef Sierhuis zijn werk toen hij bijna negentig werd. Wat altijd was gebleven, was dat ene oog dat altijd een beetje verdrietig de wereld inkeek.