Spoedafdelingen hebben duizenden ‘stops’ per jaar vanwege de drukte


Spoedeisende hulp Nu de rest van de zorg vastloopt, stokt ook de uitstroom op de spoedafdelingen. Die lassen door de grote drukte vaak stops in. „Soms hoor ik: núl vrije bedden. Dan is het: oh jee, wat gaat deze dag brengen?”

Een patiënt wordt binnengebracht voor de spoedeisende hulp bij het Amphia Ziekenhuis, Breda.
Een patiënt wordt binnengebracht voor de spoedeisende hulp bij het Amphia Ziekenhuis, Breda.

Foto John van Hamond

Het begint ermee dat artsen merken dat de spoedeisende hulp volloopt. Er komen steeds meer ambulances aan, terwijl op de afdeling mensen zieker zijn dan gedacht. Voor de mensen die zich beter voelen, is er geen plek op de reguliere verpleegafdelingen. In de wachtkamer zitten mensen van wie de arts denkt: oei. Met een gebroken arm kan iemand wel een paar uur wachten. Maar iemand die steeds benauwder raakt, moet eigenlijk nu gezien worden. Verpleegkundigen gaan rennen, de kamers raken vol en ambulancepersoneel staat met nieuwe mensen op de gang. Dan besluiten de artsen: we doen de stop erop, want de kwaliteit van zorg wordt te slecht, de dijk overstroomt. Ziekenhuizen eromheen zullen er last van hebben, maar het is niet anders.

Zo omschrijft David Baden, spoedeisendehulparts in het Utrechtse Diakonessenhuis en voorzitter van de beroepsvereniging van spoedeisende hulpartsen, de situatie vlak voor een SEH-stop.

Uit onderzoek van NRC blijkt dat spoedafdelingen jaarlijks vele duizenden keren stops inlassen vanwege drukte. Alleen al in de provincies Noord-Holland en Flevoland gebeurde dat in de eerste negen maanden van dit jaar bijna 9.000 keer. In totaal hadden zulke afdelingen in die periode 18.707 uur een stop.

Overmatige drukte

Stops zijn een bekend fenomeen in de acute (spoedeisende) zorg. Met een stop gaan de deuren niet letterlijk dicht, maar geeft een spoedafdeling het signaal aan andere ziekenhuizen, huisartsen en ambulances dat ze te vol zijn. De oorzaak: overmatige drukte.

Stops komen het meeste voor in stedelijk gebied, waar ambulances naar een ander ziekenhuis kunnen rijden – al hebben regelmatig meerdere ziekenhuizen in een stad tegelijk een stop. Maar ook in Limburg en Brabant, waar ziekenhuizen eigenlijk met elkaar hebben afgesproken dat ze niet aan stops doen, komen ze voor – in Brabant zelfs steeds vaker.

Het regionale samenwerkingsverband (in jargon: ROAZ) van Noord-Holland en Flevoland was bereid NRC de meest uitgebreide inzage te geven in alle stops die worden geregistreerd. Het gaat dus om het aantal stops in twee provincies. De meeste zijn er op de eerste harthulpen (een soort spoedeisende hulp voor hartproblemen). Deze afdelingen hadden in de eerste negen maanden van dit jaar bijna 3.000 keer een stop. De spoedafdelingen hartbewaking (een soort intensive care voor hartproblemen) sloten in deze maanden ruim 2.500 keer. De spoedeisende hulpen ruim 2.000 keer. Ook de traumakamers (voor ongevalpatiënten), en CT/trombolyse-afdelingen (voor hersenbloedingen en -infarcten), sloten allebei al meer dan 500 keer.

Het aantal stops in deze provincies stijgt hard, maar een belangrijke oorzaak is dat de regio stops ook anders is gaan registreren. Stops duren officieel maximaal twee uur, en afdelingen moeten sinds dit jaar na twee uur weer een nieuwe stop doorgeven. Aan het totale aantal ‘stopuren’ is te zien dat spoedeisende hulpen de stops hebben weten te verminderen, maar dat het aantal uur dat acute hartafdelingen dicht zijn, flink is gestegen.

Stops zijn allerminst een probleem van deze twee provincies alleen. In de regio Midden-Nederland (provincie Utrecht) hadden alleen de spoedeisende hulpen vorig jaar meer dan 600 keer een stop, in deze regio ‘bypasses’ genoemd. In totaal waren zulke afdelingen ruim veertienhonderd uur dicht.

Ook in de regio rond Rotterdam is het aantal stops erg hoog, zeggen artsen, maar dit regionaal samenwerkingsverband wil geen inzage geven in het aantal stops. Rotterdamse ziekenhuizen sluiten hun spoedeisende hulpen soms wel drie keer op een dag, en met enige regelmaat zijn er drie (van de vijf) dicht.

Stops zijn lastig, zegt een woordvoerder van de ROAZ in Noord-Holland en Flevoland, maar ook juist een hulpmiddel. Het is een manier om gevaarlijke situaties (te volle afdelingen) te voorkomen en drukte goed te spreiden tussen spoedafdelingen.

Elke regio heeft afspraken over stops, bijvoorbeeld over wanneer een stop mag worden afgekondigd. In Noord-Holland, Flevoland en Utrecht geldt dat patiënten van wie de ambulance al had doorgegeven dat ze komen, nog welkom zijn. Net als mensen met een bepaalde aandoening die alleen kan worden behandeld in een gespecialiseerd ziekenhuis. Ook als het levensgevaar zo groot is dat de ambulance niet verder kan rijden, zijn patiënten welkom. Maar de rest van de ambulancechauffeurs weet door stops: deze spoedafdeling slaan wij over. Dat betekent dat ambulances verder moeten rijden dan naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.

Moeizame uitstroom

Stops komen door overmatige drukte, en daar zijn allerlei oorzaken voor zoals personeelstekort en vergrijzing. Maar de belangrijkste reden zit aan de ‘achterkant’. De uitstroom van spoedafdelingen gaat moeizaam, doordat de rest van de zorg vastloopt. Spoedeisende hulpen kunnen mensen vaak niet kwijt. Het tekort aan bedden op verpleegafdelingen in ziekenhuizen is een groot probleem, zegt Prabath Nanayakkara, hoogleraar acute interne geneeskunde bij het Amsterdam UMC. Vaak zit er niks anders op dan andere ziekenhuizen bellen. „Soms moeten we er dertig bellen, voor er ergens plek is.”

En het tekort aan bedden in het ziekenhuis hangt ook weer samen met de druk op de thuiszorg en in verpleeghuizen. Uit onderzoek van Nanayakkara blijkt dat een op de vijf patiënten die (tijdens het onderzoek) in het ziekenhuis lagen, eigenlijk niet meer in het ziekenhuis hoefde te zijn. Pol Stuart, spoedeisendehulparts bij het Franciscus Gasthuis & Vlietland in Rotterdam, beschrijft hoe hij stops ’s ochtends ziet aankomen. Dan krijgt hij te horen hoeveel vrije bedden er zijn op de verpleegafdelingen van zijn ziekenhuis. „Soms hoor ik dan: núl vrije bedden. Dan is het: oh jee, wat gaat deze dag brengen?”

In de loop van de ochtend komen er vaak toch wat bedden vrij, omdat artsen patiënten ontslaan om naar huis te gaan. Maar niet genoeg om alle mensen die binnenkomen van de spoedeisende hulp op te vangen. „Soms lukt het niet een bed te vinden, en blijft iemand slapen op de spoedeisende hulp. Tien jaar geleden was het volstrekt ondenkbaar dat iemand de nacht doorbrengt op zo’n bed. Nu gebeurt het met enige regelmaat.”

Een patiënt op de spoedeisende hulp van het Amphia Ziekenhuis in Breda. Foto John van Hamond

Ademnood

Al jaren zijn er in Nederlandse ziekenhuizen steeds minder bedden beschikbaar. Artsen hebben dat kunnen opvangen door efficiënter te gaan werken (en patiënten bijvoorbeeld sneller naar huis te sturen). Maar dat kan niet oneindig, en nu is er volgens veel artsen een kritieke grens bereikt. Voor de spoedzorg is het nodig dat die trend wordt gekeerd, en ziekenhuizen juist méér extra bedden aanhouden.

Maar daarnaast zijn er allerlei andere zaken die de druk op spoedafdelingen kunnen verlichten, zeggen artsen. Hoogleraar Nanayakkara wijst op het belang van een landelijk elektronisch patiëntendossier. Nu gaat er veel tijd verloren aan het achterhalen van gegevens van patiënten. Omdat het zo belangrijk is dat iemand bekend is in een ziekenhuis, hebben sommige regio’s afgesproken dat stops niet gelden voor patiënten die al in behandeling zijn bij een bepaald ziekenhuis.

Baden, voorzitter van de vereniging van spoedeisendehulpartsen, zegt dat het ook zou helpen als huisartsen hun patiënten kennen, en ze meer tijd krijgen voor hun consulten. „Patiënten die zijn gezien door een vaste huisarts, komen 20 procent minder vaak op de SEH terecht. Een huisarts weet goed: is dit echt anders dan de normale klachten, of is de patiënt gewoon even heel bezorgd?”

Andersom, als de huisarts de patiënt niet goed kent, ontstaan er rare situaties. „Ik maakte bijvoorbeeld mee dat iemand op de spoedeisende hulp kwam met pijn op de borst. De patiënt had de huisarts gebeld en gevraagd om nieuwe puffers voor haar astma. Want als ze die niet krijgt, krijgt ze pijn op de borst. De huisarts stuurde haar meteen door naar de spoedeisende hulp, terwijl ze gewoon nieuwe puffers wilde. ‘U bent de eerste die aan mij vraag wat ik eigenlijk wil’, hoor ik dan.”

Wat ook meespeelt, is de toegenomen medische voorzichtigheid. Wie vroeger dronken op straat lag, werd thuisgebracht door de politie of ambulance. Nu staat in het protocol: deze persoon gaat naar de spoedeisende hulp. Er is altijd een kleine kans dat iemand braakt en in ademnood komt. Maar die kans is wel heel klein. „Soms krijgen we mensen binnen die alweer zijn bijgekomen tijdens de ambulancerit en lollig beginnen te doen”, zegt Baden.

Snelle bloedtest

In de cijfers valt op dat spoedafdelingen die zich toespitsen op het hart, de allermeeste stops hebben. Joan Meeder, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), legt uit dat er twee belangrijke oorzaken zijn. De groep patiënten met hart- en vaatziekten groeit snel door vergrijzing, en tegelijk is er een tekort aan personeel op de eerste harthulp en hartbewaking. „Bij grote hartinfarcten hebben we de zorg goed geregeld in Nederland”, zegt Meeder. „Dan wordt de patiënt bij opnamestops zo nodig naar een ander ziekenhuis verwezen voor een spoedbehandeling.” Maar de mensen met hartfalen, de kleinere infarcten die minder spoedeisend zijn en de mensen met ritmestoornissen – die zorg staat onder druk. Er zijn casussen bij ons gemeld waarbij mensen langer op een opname of behandeling moesten wachten dan artsen zouden willen. Voor zover bij ons bekend, heeft dit niet geleid tot overlijden. Maar we varen wel heel erg scherp aan de wind. Er is een duidelijke kans dat we met de kop in de wind terechtkomen en het misgaat.”

Ook bij hartzorg geldt dat er meer medische voorzichtigheid is dan vroeger. „Vroeger ging eerst de huisarts bij iemand thuis kijken. Maar bij het hart is het nu: meteen een ambulance bellen, better safe than sorry. Dus vaak is het niet nodig, maar als we het niet doen, dan gaat het af en toe mis.” Steeds meer regio’s werken mee aan een experiment waarbij de ambulance of huisarts bij mensen thuis enkele vaste vragen kan stellen en een snelle bloedtest doet, om te zien of er wel of geen groot gevaar is. Een beetje terug naar vroeger, maar dan veiliger. „In de ambulance met zwaailichten naar het ziekenhuis: dat is een traumatische ervaring. Dat moeten we niet onderschatten.”