Tegenwoordig beginnen excuses niet meer met een telefoontje, bloemetje of gewoon ‘sorry’ maar met de mededeling dat iemand je volgt op Instagram. Het is soms een prille aanzet om iets weer goed te maken. Begin deze week ontdekte ik dat een hartsvriend van vroeger, ik noem hem hier maar even Mees, me volgde op het beeldkanaal. Ik volgde hem terug en hoorde niets meer tot ik enkele dagen later een bericht van hem ontving. Hij schreef dat hij het contact toch niet aankon.
Ik begreep het wel, ik kon het zelf ook niet meer aan. Ooit waren we twee handen op één buik. Ik leerde hem kennen toen we zeventien waren, we gameden tot de zon weer opkwam, zetten de stad op stelten in de zomer en lazen in de winter boek na boek. Ik ontwierp zijn eerste tatoeage, hij nam me als dank mee naar mijn eerste grote concert in Amsterdam. Ik was erbij toen hij een vriendje kreeg, steunde hem toen zijn ouders daar niets van wilden weten. Tijdens onze studententijd, elk in een andere stad, bleven we hecht, maar in de loop der jaren veranderde hij. Hij verwaarloosde zijn studie, zijn leven en vrienden, hij vermagerde waar je naast zat. Aanvankelijk dacht ik dat het depressie was, schakelde zijn zussen in, regelde een psycholoog. Ik bracht eten, waakte bij hem, maar hij sloot zich steeds verder af.
Uiteindelijk bleek het een drugsverslaving. Er volgde een psychose, gedwongen opname en daarna verhuisde hij naar een andere stad, waar zijn zussen een oogje in het zeil hielden. Hij verbrak het contact met al zijn vrienden. Zijn zussen zeiden dat ik hem maar even moest laten. Zo verstreek een decennium. Met hem verdween een deel van mijn jeugd. Missen ging over in rouw.
Jaren later kwam ik hem tegen op straat. Hij omhelsde me en zei mat dat ik nog steeds dezelfde leek, maar het klonk niet als een compliment. Ik probeerde hem daarna te bereiken, maar hij reageerde niet. Ik herinnerde hem misschien aan een periode waar hij liever niet meer aan dacht.
Opeens was er afgelopen week dat Instagrambericht. Ik bekeek zijn foto’s. Hij was veranderd, zoals het huis waarin je ooit een gelukkige tijd doorbracht verandert wanneer er andere bewoners zijn.
Al scrollende ging ik langs zijn lege blik, vervlakt door medicatie en schaamte. Mees, dacht ik, terwijl ik in die ooit vertrouwde maar nu vreemde ogen keek.
Mees woont hier niet meer.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.
Er was al een column af voor deze week, alles stond al netjes klaar, toen ik zondagnacht ineens badend in het zweet wakker schrok en me bedacht: het is dinsdag mannendag!
Zo gaat het altijd. Het hele jaar gaat het alleen maar over vrouwen. Die het zo zwaar hebben om huishouden en werk te combineren. Die minder salaris krijgen voor hetzelfde werk, seksueel geïntimideerd worden, en ondervertegenwoordigd zijn in de boardroom.
Met als hoogtepunt 8 maart, Internationale Vrouwendag. Waarop je de hele dag wordt doodgegooid met rapporten en studies dat het allemaal nog veel erger is geworden. Nooit eens aandacht voor de man.
En dat terwijl er dus ook een Internationale Mannendag is! Op 19 november dus. Maar die gaat altijd geruisloos voorbij en áls er al iemand iets over zegt, wordt hij weggelachen.
Mannen hebben geen extra aandacht nodig. Die redden zich wel. „Het is elke dag al Mannendag”, hoor je dan wel eens. Terwijl mannen het dus allesbehalve makkelijk hebben!
Dat vinden ze zelf trouwens ook. Vorig jaar mei bleek uit onderzoek van het EenVandaag-opiniepanel onder 32.822 respondenten dat 40 procent van de mannen vindt dat ze het momenteel zelfs zwaarder hebben dan vrouwen in Nederland!
Hoog tijd dus om deze rubriek eens HELEMAAL schoon te vegen en alle redenen waarom we Mannendag elke dag eens serieus zouden moeten gaan vieren op een rijtje te zetten. Komen ze, lieve mannen. Jullie hebben het verdiend.
1 Dat je als man in sollicitatiegesprekken nooit wordt gevraagd hoe jij je gezin en je werk gaat combineren. Terwijl je daar zo graag tips met de ceo over had willen uitwisselen.
2 Dat je op datingapps altijd maar foto’s moet plaatsen van het kitesurfen. Wielrennen, of met de laatste vis die je hebt gevangen. Terwijl je ook graag je zelfgeknoopte wandkleed had willen showen. Dat je ook weleens wil dat iemand een deur voor je openhoudt, de rekening aanbiedt te betalen, of je thuis wil brengen omdat het al donker is.
3 Dat dames op de eerste date altijd verwachten dat je háár versiert. Alles betaalt, de eerste move maakt bij het zoenen, en nog vermoeiender: haar tegen een muur zet – terwijl jij gewoon zin had in een beetje over je ex en gevoelens te praten en vroeg naar huis wou om in je eentje in bad te gaan.
4 Dat je belangrijke banen altijd helemaal alleen moet doen. Terwijl vrouwen dan een ‘duobaan’ krijgen. Dat je nooit écht iets hoeft te presteren op je werk. Maar dat gewichtig kijken, wijdbeens zitten, goed onderhandelen, bluffen en jezelf profileren vaak al genoeg is.
5 Dat als je aan mindfullness doet, je zorgverlof wil opnemen voor je kinderen of op yoga zit, je wordt weggezet als soft of een watje. Terwijl je ook gewoon een beetje probeert in balans te komen.
6 Dat je altijd maar moet mansplainen en moet laten zien dat je het weet. Terwijl jij ook weleens sorry wil zeggen, en iets dommig wil weglachen.
7 Dat je niet meer in billen mag knijpen op congressen of naar borsten mag staren. Terwijl er overal om je heen de diepste decolletés rondlopen! Dat je respectvol naar dat gezeur over de loonkloof moet luisteren. Terwijl iedereen weet dat mannen harder werken, minder zeiken en niet zwanger worden of in de overgang komen.
8 Dat je in vergaderingen altijd maar het hoogste woord mag voeren zonder dat het heel veel uitmaakt wat je zegt. Dat alles wat je zegt sowieso veel meer indruk maakt dan als vrouwen hetzelfde zouden zeggen.
9 Dat je ook weleens je morele ambitie wil tonen, in het onderwijs of de zorg. Maar dat er altijd van je verwacht wordt dat je voor vage, moeilijk uitlegbare en hondssaaie beroepen als IT, consultancy en accountancy kiest die goud geld en een Tesla opleveren.
10 Dat je nooit gebeld wordt door scholen als er iets met je kind is. Dat je, ondanks alle vooruitgang, nog steeds geen borstvoeding kan geven.
11 Dat je maar één dag in de week voor je kinderen mag zorgen terwijl zij de rest van de week mag. Dat je geen lofzang meer krijgt als je die ene dag gekookt hebt. Dat je alle klusjes in huis moet doen! Terwijl je minder weet van lekkende kranen, kitranden en metselwerk dan je vriendin.
12 Dat er geen spiegeltje in de zonneflap boven de chauffeursstoel zit, maar alleen boven de bijrijdersstoel. Dat je elke dag überhaupt je stinkende best doet om er leuk uit te zien, met aandacht voor haar en nagels, maar dat vervolgens nooit iemand daar iets over zegt.
13 Dat je altijd maar bushokjes moet vernielen, fonteinen in elkaar moet beuken en tegen winkelpuien aan moet zeiken. Terwijl je ook gewoon weleens lekker met je kat op schoot op de bank wil zitten met een kop muntthee.
14 Dat je altijd maar moet klaarkomen tijdens de seks. En dat er weinig begrip is als dat een keer niet lukt. Dat je überhaupt altijd maar zin moet hebben! En het niet geaccepteerd wordt dat jij ook eens hoofdpijn hebt.
15 Dat er nog steeds geen voorbehoedmiddel is voor mannen, behalve meteen je zaadleiders doorknippen. Terwijl vrouwen kunnen kiezen uit een heleboel vormen van anticonceptie! Dat je jaarlijks duizenden euro’s aan tampons en inlegkruisjes bespaart, terwijl jij ook dolgraag eens in persoonlijke hygiëne zou willen investeren.
16 Dat altijd als je net wil aanbieden om de vergadertafel op te ruimen, dat alweer door vrouwen is gedaan. Dat je nooit eens een cadeautje of kaartje mag regelen voor een collega die ziek is of een baby heeft gekregen.
17 Dat je altijd maar een jongere vriendin moet. Terwijl je zelf liever een oudere zou willen die je beter begrijpt en niet per se meer kinderen wil. Dat als je toch gezwicht bent voor een tweede leg: ze bij het schoolplein zeggen: ‘Wat leuk dat opa je komt ophalen’.
Lieve mannen, ik kan hier nog uren mee doorgaan. Jullie hebben nog zo’n lange weg te gaan. Maar ik hoop jullie met dit handjevol punten toch een hart onder de riem te hebben gestoken. Geef niet op.
Don’t forget this, we believe in you again, prijkt op een van de immense spandoeken in het Gelora Bung Karnostadion. Het is vrijdagavond in de Indonesische hoofdstad Jakarta als Team Garuda in de stromende regen en tropische hitte het veld op loopt voor de WK-kwalificatiewedstrijd tegen Japan. 78.000 verwachtingsvolle Indonesiërs vormen met vlaggen een rood-witte zee op de tribunes. Zij komen vanuit alle uithoeken van Java, of zelfs daarbuiten.
De sfeer bij wedstrijden van Team Garuda is altijd bezield. Opvallend is wel dat erg veel Nederlanders in een Indonesië-shirt richting de middencirkel lopen. Negen, om precies te zijn, van onder andere Almere City en NEC. Als het Indonesische volkslied wordt ingezet, en er een oorverdovend gezang losbarst, zingen zij luidkeels mee: Indonesia tanah airku, Tanah tumpah darahku (Indonesië, mijn vaderland, mijn geboorteland). Alle spelers met hun rechterhand op het hart.
Japan wint met 4-0, maar echt hard komt de nederlaag tegen een van de beste Aziatische voetballanden niet aan. Belangrijker is de wedstrijd van deze dinsdag, opnieuw in Jakarta, tegen Saoedi-Arabië. Ook dan zullen vooral Nederlanders aan de aftrap staan. Hoe komt het dat het Indonesisch elftal ogenschijnlijk uit het niets ‘oranje’ kleurt? En hoe kijkt de Indonesische bevolking naar deze transformatie?
Decennialang wist het voetbalgekke Indonesië weinig klaar te spelen in het Aziatische, laat staan mondiale voetbal. In de Azië Cup kwam het maar één keer voorbij de groepsfase en op het dieptepunt, in 2016, stond Indonesië op plek 191 van de FIFA wereldranglijst, onder Fiji en Liechtenstein. Één keer deed het mee aan het WK voetbal. In 1938, als Nederlands-Indië, omdat andere landen zich hadden teruggetrokken.
Steenrijke minister en mediamagnaat
Met veertien genaturaliseerde Nederlanders, onder wie Mees Hilgers (FC Twente) en Kevin Diks (oud-Vitesse en Feyenoord), gloort er nu voor het eerst sinds decennia hoop voor Merah Putih (Rood Wit). Dat is te danken aan een nieuwe strategie van de Indonesische voetbalbond (PSSI). Of beter gezegd: van de nieuwe bondsvoorzitter Erick Thohir (54), steenrijke mediamagnaat, minister van Staatsbedrijven en voormalig eigenaar van onder meer het Italiaanse Internazionale en basketbalclub Philadelphia 76ers. Hij geldt als protegé van voormalig president Joko Widodo.
Beiden waren het begin 2023 zat dat Indonesië in Azië werd gezien als voetballachtertje. Bovendien wilden ze het imago van het Indonesische voetbal oppoetsen na een reeks ingrijpende incidenten. Het land werd na een corruptieschandaal binnen de voetbalbond uitgesloten van kwalificatiewedstrijden voor het WK 2018. In 2022 volgde de stadionramp in Oost-Java, een van de ernstigste in de moderne voetbalgeschiedenis. Na supportersrellen en hard politie-ingrijpen brak paniek uit op de tribunes; 135 mensen kwamen om het leven. Begin 2023 ontnam de FIFA Indonesië, tot verdriet van miljoenen Indonesische voetballiefhebbers, de organisatie van het jeugd-WK omdat het Israël wilde weren.
Team Garuda moest gaan presteren, en snel. Afgekeken van landen als Marokko en Turkije, maar ook van buurland Maleisië, stuurde Thohir daarom scouts naar het buitenland om te zoeken naar talentvolle jongens met Indonesische roots. Naar Nederland vooral, waar door 350 jaar kolonialisatie zo’n twee miljoen Indische Nederlanders wonen en voetbal volkssport nummer één is.
Onverwacht belletje
Zodoende kregen jongens uit Dordrecht, Apeldoorn en Nijmegen, van wie sommigen maar één Indonesische grootouder hebben, vaak volledig onverwacht de vraag: wil je voor Indonesië komen spelen? Dertien van hen beantwoordden die vraag tot dusver met ‘ja’ – ze realiseerden zich dat een soortgelijk verzoek van Oranje-bondscoach Ronald Koeman niet erg waarschijnlijk is. Ook een Belg, Spanjaard en Thai vielen voor het verhaal van de PSSI.
Eliano Reijnders, de 24-jarige middenvelder van PEC Zwolle, onderging dit najaar zijn naturalisasi-proces. Binnen een handomdraai kreeg het jongere broertje van Oranje-international Tijjani Reijnders (26) een Indonesisch paspoort, legde de eed van trouw af aan de Indonesische vlag en verscheen handenschuddend met de goedlachse ‘mister Thohir’, zoals hij hem noemt, op diens Instagrampagina.
De interesse van Indonesië in Reijnders gaat anderhalf jaar terug, zegt hij in een telefoongesprek vanuit zijn hotelkamer in Jakarta. „Ik moest erover nadenken, maar ben heel trots dat ik mag uitkomen voor het land van mijn opa. Hij komt uit Ambon op de Molukken, en zei meteen ‘doen!’, toen ik hem vertelde over het aanbod.” Reijnders maakte zijn debuut afgelopen oktober tegen Bahrein. Het was zijn eerste keer in Indonesië.
K-pop
De scouting van diaspora-spelers heeft effect. Begin dit jaar schakelde het team, geleid door de Zuid-Koreaanse bondscoach Shin Tae-yong, Vietnam en de Filipijnen uit in de WK kwalificatie. In september volgden bovendien indrukwekkende gelijke spelen tegen meervoudig WK-deelnemers Saoedi-Arabië (1-1) en Australië (0-0). Met nog vijf wedstrijden te spelen in de huidige kwalificatiepoule heeft Indonesië nog altijd kans op een plek in de volgende voorronde.
De prestaties van ‘Merah Putih’ brengen miljoenen Indonesische voetbalfans in vervoering, ziet -Edwin Klok. Hij verhuisde in 2010 naar Indonesië en is daar al jaren scout en technisch directeur, tot voor kort voor Liga 1-club Persis Solo. Het frustreerde Indonesiërs volgens Klok dat landen als Thailand en Maleisië structureel beter waren. „Nu hebben ze eindelijk een team om trots op te zijn. De meesten denken: ‘lekker belangrijk of ze uit Indonesië komen of niet, deze jongens vechten voor ons land’. Ze zijn verliefd geworden op de Nederlanders.”
Die liefde is terug te zien in de aandacht die de spelers krijgen op sociale media en in de straten van Jakarta. Het aantal Instagram-volgers van Reijnders is, in z’n eigen woorden „ontploft”, tot ruim 1,1 miljoen. Dat zijn er bijna evenveel als de Instagrampagina’s van Feyenoord en PSV. De idolatie van de Nederlanders wordt in Indonesië vergeleken met die van K-pop artiesten in Zuid-Korea.
Belanda B
Edwin Klok benadrukt dat dat fanatisme wel een keerzijde kent. „Juist de Nederlanders krijgen het te horen als het team niet wint. Sommigen vragen zich dan af: is dit nog wel Indonesië, of Belanda B?”. Begin dit jaar zag de selectie zich, na hevige kritiek door een 4-0 nederlaag tegen Libië, genoodzaakt om via sociale media een oproep tot eenheid te doen. „We zijn hier allemaal één familie met één droom”, stond daarin.
Ook prominente Indonesiërs hebben hun vraagtekens geplaatst bij het naturalisatiebeleid. De nieuwe aanpak zou de ontwikkeling van Indonesische talenten in de weg zitten en te veel zijn gericht op kortetermijnsucces, terwijl beloofde investeringen in jeugdopleidingen uitblijven. Parlementslid Putra Nababan opperde afgelopen juni een 60-40 verhouding in de selectie, in het voordeel van de Indonesische spelers. Ex-lid van het Olympisch Comité van Indonesië Hifni Hasan richtte zich direct tot bondscoach Shin: „Stel niet te veel genaturaliseerde spelers op, alsjeblieft”.
De trainer wuifde die kritiek weg, net als bondsvoorzitter Thohir. „Het mag van de FIFA, dus waarom zouden we het dan niet doen?”, reageerde hij. Volgens Thohir trekken de -Indonesische spelers zich juist op aan het niveau van de Nederlanders. En de PSSI gaat wel degelijk investeren in jeugdopleidingen en -competities, beloofde hij.
Dat is volgens Klok nodig, wil het niveau van de landelijke competitie stijgen. Dat Indonesië – 283 miljoen inwoners – altijd een sleeping giant is geweest in het internationale voetbal, komt volgens hem door een slecht voetbalecosysteem. „Het talent is er, maar jonge spelers kunnen zich niet ontwikkelen. Alleen clubs uit de Liga 1 hebben een jeugdopleiding, maar hun jeugdteams spelen maar tien weken per jaar wedstrijden. Andere jongens zijn aangewezen op private voetbalscholen. Als ze daar al het geld voor hebben.”
Klok ziet het opzetten van goede regionale competities als een oplossing. En er is sinds kort een samenwerking met de KNVB, al is het onduidelijk wat die precies moet opleveren. Zeker is dat eventueel succes voor Team Garuda, zolang investeringen van de PSSI uitblijven, zal afhangen van de bereidwilligheid van Nederlanders om voor het land van hun voorouders uit te komen.
Een jaar of tien geleden kreeg basisschoolleraar Daniël Ponsen van zijn vrouw een Lego-minifiguurtje, een Romeinse legionair. „Ik was toen net uit de Dark Ages”, vertelt hij. Zo noemen volwassen Lego-fans (AFOL, adult fans of Lego) de periode, vanaf de puberteit, waarin ze niet met Lego speelden. „Als kind had ik veel ridder-Lego. Ik was toen al gefascineerd door de Middeleeuwen en door geschiedenis. En rond mijn 29ste ontdekte ik weer: dit is toch eigenlijk wel heel leuk.”
Dat kwam: Lego had een Volkswagen T1-busje uitgebracht. „Heel tof, die heb ik toen gekocht. Daarna ben ik al mijn oude ridder-Lego gaan uitzoeken. Kisten vol. Toen ging ik die kastelen weer in elkaar zetten, nog eens een set kopen, en nog een.” Hij heeft een mancave op zolder waar een deel van zijn Lego in vitrines (tegen het stof) staat uitgestald. „Maar je hebt nooit genoeg ruimte, hè.” En nooit genoeg tijd. Er ligt al lang een half af middeleeuws dorpje op hem te wachten.
Ponsens vrouw, zegt hij, heeft niks met geschiedenis, noch met Lego. Ze had geen idee hoe haar Romeinse Lego-legionair de hobby van haar man een nieuwe richting op zou sturen. Destijds gaf hij in groep acht een les over de expansie van het Romeinse Rijk waarin het figuurtje centraal stond. En over expansie gesproken: inmiddels heeft hij 180 minifiguurtjes die hij in zijn onderwijs gebruikt, van de tyrannosaurus rex en de neanderthaler tot Stephen Hawking en koningin Elizabeth II. Honderdvijftig ervan staan gefotografeerd en uitgebreid door hem beschreven op zijn website geschiedenisinminifiguren.nl. Het beschrijven van het levensverhaal en historisch belang van een figuurtje kost hem zo’n twaalf uur. „Het is nu geen hobby meer, maar vrijwilligerswerk. Waar veel kinderen van profiteren.”
Onlangs stonden ale figuurtjes drie weken lang uitgestald in twee vitrines in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Dat noemt hij „een jongensdroom die ik nooit had, maar wel is uitgekomen. Ik ben hier vroeger zó vaak geweest met mijn opa.” Nu gaat hij zelf met zijn dochter van vijf, als zij om het ‘Egyptemuseum’ vraagt.
Na twintig jaar voor de klas is Ponsen vorige maand overgestapt naar de bestuurlijke kant: hij is nu teamleider onderwijskwaliteit van de protestants-christelijke scholenvereniging (drie basisscholen) in zijn woonplaats Voorschoten. „Ik ga het lesgeven wel missen”, zegt hij in het café van het museum.
Soms moet het gewoon, of je het leuk vindt of niet
Ponsen wil eerst graag een paar misverstanden uit de weg helpen. Om te beginnen: „Het zijn geen minifiguren van Lego, dat mag je ook niet opschrijven. Het zijn minifiguren gemaakt van Lego-onderdelen. Lego is daar heel duidelijk in: als je iets zelf gemaakt hebt, mag je niet claimen dat het van Lego is. Dat is juridisch een dun lijntje.”
De legionair was kant-en-klaar gekocht, maar de meeste andere minifiguurtjes heeft hij zelf samengesteld. „Stephen Hawking was een van mijn eerste, in een les over de ruimte, zwarte gaten en Hawking radiation.” Op de basisschool, ja. „Ik heb ook een enorme fascinatie voor natuurkunde. Ik vind het leuk om in de klas Albert Einstein en de relativiteitstheorie uit te leggen. Mensen zeggen vaak dat dat niet kan, aan kinderen. Maar natuurlijk kan dat! Kinderen kunnen veel meer informatie opnemen en verwerken dan over het algemeen wordt gezegd. Dat is ook wetenschappelijk aangetoond.” Een van Ponsens nieuwste minifiguurtjes is een personificatie van de oerknal, want daar wilde hij graag een les over geven. Het hoofdje met vlammen (uit een Halloween-Lego-set) en lijfje vol sterren had hij online gevonden.
Hij speurt voortdurend naar nieuwe onderdeeltjes. Zijn Mata Hari heeft het bovenlichaam van Lego-Disney-zeemeermin Ariël; zijn oud-Egyptische hogepriesteres Merit draagt de jurk van Lego-Star Wars-prinses Leia. Soms laat hij een Lego-stukje bedrukken: zijn Rembrandt draagt een heel klein Nachtwachtje. Het is een van zijn figuurtjes met een witte molenkraag, net als Shakespeare en Hugo de Groot. „In die periode hadden ze allemaal molenkragen. Die onderdeeltjes zijn nu niet meer te krijgen. Ik denk dat ik alle Lego-molenkragen thuis heb.”
Kinderen kunnen veel meer informatie opnemen en verwerken dan wordt gezegd
Wat hij verder graag duidelijk wil maken: in zijn onderwijs zijn de figuurtjes slechts een middel. „In veel interviews is het geframed alsof ze een doel op zich zijn. Maar het doel is natuurlijk niet dat de kinderen iets leren over een figuurtje gemaakt van Lego-onderdelen. Het doel is een goede les over een historische persoon of gebeurtenis. Het minifiguurtje is de introductie. Over alles wat ik doe als leerkracht denk ik na. Ik doe niet zomaar iets, en al helemaal niet omdat het alleen maar leuk is.”
Bij zijn lessen legt hij uit wat de kinderen gaan leren, hij kijkt wat ze al weten en begrijpen. „En geschiedenisles begint bij mij altijd met een verhaal. Nu zet ik de figuurtjes als foto op het digibord, maar die legionair ging toen nog de klas rond. Dan zeg ik: kijk er eens naar, want dit is eigenlijk verrassend accuraat. En dan gaan ze vragen stellen: hoe heet dan zo’n speer, hoe heet dan zo’n schild? Een pilum en een scutum. Dan heb je betrokkenheid. En aan het eind van de les zijn ze het figuurtje min of meer vergeten.” Ze onthouden het verhaal. Al vroegen de kinderen wel al snel naar méér figuurtjes. Toen Ponsen er enkele tientallen had, zette hij ze in vitrinetjes per tijdvak, zodat ze niet worden meegenomen. „Want dat gebeurde nog weleens.”
De legionair was niet het eerste stuk Lego dat hij in een les gebruikte. Op de pabo studeerde hij af op een les met Lego, een klein lichtpuntje in zijn Dark Ages. „Kleuters krijgen nog vaak les met concreet lesmateriaal”, vertelt hij. „Stapelen met blokken, rekenen met geld. In groep acht is bij meetkundige opdrachten, plattegronden bijvoorbeeld, nog maar zelden concreet materiaal aanwezig. Dan moeten ze de rekenopdrachten in hun hoofd doen. Maar niet alle kinderen kunnen dat.” De groep die precies dat niet kon, gaf hij heel gerichte opdrachten met Lego-onderdelen. „Bouw deze plattegrond eens na. Toen zag je dat de resultaten binnen dat kleine onderdeel met 30 procent verbeterden. Omdat ze concreet visualiseerden wat ze aan het doen waren.”
Ook daar, benadrukt hij, was Lego een hulpmiddel. „Veel kinderen vinden het leuk, natuurlijk. Het motiveert heel snel. Maar of het nou Lego-blokjes zijn of andere blokjes: het is een middel dat aanspreekt. En toevallig is Lego dan mijn ding.”
Ik heb geleerd mijn interesses om te zetten in wat ik kan
Onderwijs, dat is ook zijn ding. Het was, meer dan twintig jaar geleden, zijn basketbalcoach die hem op het idee bracht. Ponsen, ruim twee meter lang, was een goede basketballer, maar moest stoppen toen hij keer op keer zijn enkelbanden scheurde. Zijn coach had hem de tieners zien coachen en zei: met kinderen werken is wel wat voor jou.
Dus na de havo ging Ponsen, met een kleine omweg, naar de pabo. „Ik had de droom om geschiedenis te studeren, en dat heb ik ook ooit wel geprobeerd, maar… ik kon niet leren. Inmiddels wel, aan de intelligentie lag het niet. Maar leren moet je leren. Ik heb geleerd om mijn interesses om te zetten in wat ik kan. Daar was ik op een gegeven moment echt goed in: wat ik interessant vond, kon ik tot me nemen.” Dus leerde hij dat hij de minder interessante stof ook interessant moest krijgen voor zichzelf. „Soms moet het gewoon, of je het nou leuk vindt of niet.”
Liedjes zingen op de pabo vond hij bijvoorbeeld vreselijk. „Wij moesten dertig liedjes opnemen of live zingen. Toen heb ik er met twee studievrienden zestien uur over gedaan om het allemaal op te nemen. Alleen maar lachen. Ik heb de video nog, het is zo vals als de neten. Maar weet je, voor elke opleiding geldt: een groot deel is gewoon discipline, gewoon volhouden.”
Inmiddels is het onderwijs duidelijk zijn passie, maar ook dat moet niet verkeerd begrepen worden. „Lesgeven is veel meer dan een passie, of liefde voor kinderen. Het is werk! Dus je moet continu jezelf blijven verbeteren, de wetenschap bijhouden om uiteindelijk het beste uit alle leerlingen te kunnen halen. Het filteren van onderwijsfabels is daar een belangrijk onderdeel van. Neem de ‘leerstijlen van Kolb’, of je een ‘denker, dromer, doener of beslisser’ bent – dat wordt nog steeds op pabo’s onderwezen, maar het is je reinste onzin. Of het idee dat leerlingen zelfstandig kunnen leren door ontdekken en zelf onderzoek doen. Leren vereist wel degelijk goede instructie en begeleiding. Anders wordt het, zoals onderwijswetenschapper Paul Kirschner zegt: alsof je je kind op de stoeprand zet en zegt, ga maar leren oversteken.”
Er wordt tegenwoordig vaak op onderwijs neergekeken, zegt Ponsen. Hij vertelt over een cartoon die hij ooit zag met een leraar, twee ouders en een kind; links vroeger, rechts nu. „Links zie je de boze ouders naar het rapport wijzen en tegen het kind zeggen: ‘verklaar dit slechte cijfer!’ Rechts is precies dezelfde setting, maar dan zijn de ouders boos op de leerkracht: verklaar dit slechte cijfer van mijn kind!’”
Ouders vragen steeds meer van zowel hun kinderen als de leerkrachten. „Dat kan terecht zijn en je moet altijd in gesprek blijven over het welzijn van de leerling. Maar ik ben wel een vakman. Je gaat ook niet met een piloot in gesprek om samen met alle passagiers de juiste vliegroute te bepalen.” Toen ouders tijdens de coronacrisis zelf thuis moesten lesgeven, kreeg Ponsen te horen dat dat wel pittig was. „Dan zei ik: ja, en jij hebt er maar één, ik heb er dertig. En het is ook écht een vak, een ambacht.” Ponsen nodigde ouders geregeld uit om in zijn les te komen kijken. „We kunnen nog veel goede leerkrachten gebruiken in het onderwijs.”
Wat het leven de moeite waard maakt, vindt hij de allermoeilijkste vraag die er is. „Daar heb ik niet één antwoord op. Maar professioneel gezien vind ik het de moeite waard dat ik van belang kan zijn voor de maatschappij.” Belangrijker werk dan basisonderwijs geven bestaat volgens Ponsen niet. „Je hebt een enorme verantwoordelijkheid voor een grote groep kinderen die de basis vormt van onze samenleving. Niet alleen wat kennisoverdracht betreft, je moet kinderen ook leren hoe ze met elkaar moeten omgaan. Als we het basisonderwijs vandaag afschaffen, houdt alles op. En we hebben echt een groot maatschappelijk probleem op dit moment, met de lerarentekorten en het niveau van het onderwijs. De maatschappij en het onderwijs beter maken, dat motiveert mij.”