Column | De EU moet zich als vredesproject nu voor het eerst bewijzen

In Europa

Tijdens de Cubacrisis, in oktober 1962, kwamen de ministers van de zes landen van de Europese Economische Gemeenschap – voorloper van de Europese Unie – meermalen bijeen. Maar over het belangrijkste thema van die dagen, het feit dat de wereld op het randje van een kernoorlog balanceerde, gingen hun vergaderingen niet. Volgens de agenda van toen onderhandelden ze over regulering voor de import van groente en fruit, en regelingen voor het eeuwige probleem van de wisselkoersen.

Natuurlijk zullen ze het in de wandelgangen over de rakettencrisis hebben gehad – alle zes EEG-landen zaten ook in de NAVO, die Europa moest verdedigen als de boel escaleerde. Bij een nucleaire confrontatie tussen de VS en de Sovjet-Unie zou Europa strijdtoneel zijn. Maar de officiële agenda van de Raad van Ministers, toen dé plek waar besluiten in Europa werden genomen, maakte geen enkele melding van wat voor geopolitieke of Cuba-discussie dan ook.

Tijdens die zenuwslopende dagen gingen de discussies in het Witte Huis in Washington juist over niets ánders dan de Sovjet-kernraketten die de Amerikanen op Cuba hadden ontdekt, hoeveel het er waren, hoeveel er nog zouden komen, en hoe ze die daar weg konden krijgen zonder een nucleair armageddon te ontketenen. Het was Washington dat tijdens de Cubacrisis aan alle westerse touwtjes trok. De Europeanen werden amper geraadpleegd. Vandaar dat het gewone werk in de Raad van Ministers van de EEG tijdens de gevaarlijkste crisis van de hele Koude Oorlog ongehinderd doorging – toppen voor regeringsleiders begonnen pas in 1974.

Kijk dan even naar de Europese top in Brussel van deze week. Eén ding valt meteen op, zeker met die groente- en fruitdiscussies tijdens de Cubacrisis in het achterhoofd: vrijwel alle onderwerpen waar de regeringsleiders zich over bogen, gingen over de relatie van Europa met de buitenwereld. Bijna allemaal hebben ze met vrede, veiligheid en buitenlandpolitiek te maken. De regeringsleiders beloofden Oekraïne „toekomstige veiligheidsgaranties”, en bespraken onder andere de uitbreiding van de EU met nieuwe landen, confiscatie van Russische tegoeden, beter management van migratie door ‘partnerschappen’ met Noord-Afrika, betere bewaking van de Europese buitengrenzen, de relaties met China en de relaties met Latijns-Amerikaanse en Caraïbische landen. En dit is maar een greep.

De conclusie is onontkoombaar: in 1962 was Europa een toeschouwer op het gebied van mondiale buitenlandpolitiek en veiligheid, en nu probeert het een speler te zijn.

Destijds isoleerde het zich van het internationale strijdtoneel. Het focuste op interne vrede, vooral tussen Frankrijk en Duitsland, onder meer door sociaal beleid, een gemeenschappelijke landbouwpolitiek en handelsbevordering. Na de Cubacrisis pakte dat goed uit. Alles werd redelijk rustig. De Europeanen richtten zich op de opbouw van hun verzorgingsstaten door welvaart en stabiliteit. De Amerikanen ‘deden’ onze veiligheid. „Europa stapte uit de geschiedenis”, zei de Franse politicus en essayist Jean-Louis Bourlanges eens.

Dat is met de oorlog in Oekraïne definitief voorbij. Nu stappen we weer ín de geschiedenis. Als we niet uitkijken, worden we opnieuw strijdtoneel. Daarom bemoeit Europa, dat zeventig jaar vooral bezig was met interne vrede, zich nu ook met externe vrede. Leuk of niet.

Kan Europa dit? Ze zeggen weleens dat de EU een vredesproject is. Maar dat is maar ten dele waar. De Europese integratie begon in de jaren vijftig, toen de Tweede Wereldoorlog voorbij was en de grootmachten een vredesregeling hadden getroffen. Het was een intern project, bedoeld om vrede onder lidstaten te bevorderen. Met vrede buiten zijn grondgebied bemoeide het zich lange tijd amper. Zo waren het de Amerikanen die de oorlog in het voormalige Joegoslavië stopten.

Maar zoals historicus Kiran Klaus Patel eens schreef, de symboliek van de Europese integratie en de hoge verwachtingen die het na twee wereldoorlogen wekte, waren verreweg het belangrijkste aan de hele onderneming. Belangrijker dan de interne set-up, politieke focus of wat ook. De grote kracht van de EEG was „de claim dat [deze] een vreedzaam model van internationaal bestuur belichaamde”.

Die claim is er onverminderd. De agenda van de top bewijst het. Maar nu moet de EU – instellingen én lidstaten – het voor het eerst in de praktijk brengen. Of het lukt, weet niemand. Maar één ding is zeker: het zal Europa sterk veranderen.