Opinie | Ontpolder de landbouw

Landbouw Het mislukt overleg over een landbouwakkoord betekent dat het eeuwige poldermodel niet meer werkt, constateert . Het land snakt intussen naar een overheid die bevrijdende beslissingen neemt.
Hoeksche Waard
Hoeksche Waard Foto Jeffrey Groeneweg / ANP

Hoe moet het verder, bestuurlijk gezien, nu een landbouwakkoord uitblijft? De kranten staan bol van de analyses, maar het gaat niet meer om tactiek of gemiste kansen. Het is tijd om de rol van de overheid opnieuw te definiëren. Het mislukte landbouwakkoord is het gevolg van ons vasthouden aan het poldermodel. Dat idee om tot gedeelde oplossingen te komen, is Nederlands favoriete bestuurlijke strategie van de afgelopen decennia. Maar die strategie moeten we heroverwegen.

Nederland wordt geconfronteerd met een aantal in elkaar grijpende problemen. Er wordt gesproken van een ‘polycrisis’. Die benaming suggereert dat alles onnoemelijk complex is. Maar daar valt een en ander tegen in te brengen. De stikstofcrisis is niet nieuw, we kennen haar al van eerder, als mestoverschot en daarvoor als bodemverzuring. Het probleem met fosfaat, waterkwaliteit, het verlies aan biodiversiteit – het is allemaal terug te voeren op een te hoge ‘milieudruk’, het gebruik van allerhande natuurlijke hulpbronnen en de emissies naar water, bodem en lucht.

Die analyse werd al in de RIVM-studie Zorgen voor morgen uit 1988 helder gesteld. De mi-lieudruk moet simpelweg omlaag. Doen we dat niet, dan laten de crises zich voor de komende jaren uittekenen.

Er is voortdurend geprobeerd om, in samenwerking met de koepelorganisaties, tot oplossingen te komen. Maar koepelorganisaties hebben grote moeite met vernieuwing. Zij moeten immers alle leden vertegenwoordigen – ook degenen die niet op vernieuwing zitten te wachten.

Daarom is de huidige situatie het gevolg van een angstige overheid, die bang is voor een electorale afstraffing. Maar ja, wat heeft de overheid nu helemaal gedaan om burgers te overtuigen? Burgers en bedrijven overtuig je niet met statistieken en analytische kaarten, daar heb je een doorleefd en aantrekkelijk verhaal voor nodig. En dat positieve verhaal, over het Nederland waar we naartoe willen werken, zingt nog niet bepaald rond.

Perspectief is lege term

In de huidige politiek is ‘perspectief’ een lege term geworden en klinkt ook de oproep tot ‘verbeelding’ hol. Maar hoe ziet onze visie op Nederland er dan wel uit? Hoe gaan we ons geld verdienen? Hoe gaan we om met de verhouding tussen welvaart en welzijn? De overheid moet richting aangeven. Er zijn tal van studies verricht, er is alleen weinig mee gedaan. We waren te druk met overleg. Maar als we die energie eens anders aanwenden? Als beleidsmakers weer eens gaan studeren en schrijven?

De overheid praat al jarenlang over ‘perspectief’ voor de boeren, maar dat is een gotspe. Scenariostudies over de toekomst van een duurzame landbouw zijn er namelijk al lang, ze zijn eenvoudigweg genegeerd. De energie moet worden gestoken in het overtuigen van burgers en bedrijven – niet in eindeloze onderhandelingen met koepelorganisaties. Daar ligt ook een belangrijke rol voor een meer toegepaste wetenschap ten dienste van de duurzaamheidstransitie.

Het land snakt naar een aantal bevrijdende beslissingen. Een van de pregnantste voorbeelden is de toekomst van de veenweidegebieden in Nederland. Daar wordt het waterpeil nog altijd verlaagd ten behoeve van de melkveehouderij, waardoor CO2 onnodig vrijkomt, wordt de biodiversiteit aangetast en krijgen andere, alternatieve gebiedsstrategieën geen kans. ‘Bodem en water leidend’ heet het in een beleidsbrief van de overheid. Maak dat maar eens concreet.

Koelkasten, stofzuigers en lampen

Terwijl Nederland zat te polderen hebben we, op last van de EU, schadelijke stoffen uit brandstoffen gehaald en de energie-intensiteit van onze koelkasten, stofzuigers en lampen radicaal verminderd. We zijn op weg om via het emissiehandelssysteem de CO2-emissies van de Europese industrie radicaal terug te dringen.

Dit laat zien dat een regulerende overheid, in dit geval de EU, effectief kan zijn. Een overheid die normen stelt – en die normen worden steeds strenger. Het grote voordeel van deze benadering is dat de overheid zich richt op het bepalen van de spelregels, en verder zoveel mogelijk burgers en bedrijven stimuleert om met creatieve oplossingen te komen.

De normen gaan primair over de kwaliteit die de overheid nastreeft, en laat de instrumenten waarmee die doelen moeten worden gehaald, open. De overheid laat zo zoveel mogelijk ruimte voor inventiviteit, maar geeft ook van tevoren aan dat ze zal bijsturen als er op een onverwachte manier, tegen de geest van de regel in, wordt geprofiteerd. In Haags jargon: de overheid is niet ‘gekke Henkie’.

Een regelgevende overheid schroeit onbedoelde effecten dicht. Verschijnen er plotseling ‘fat bikes’ op fietspaden die formeel een fiets zijn vanwege de bewegende trappers maar die veel te hard gaan, dan stelt ze snel de regelgeving bij. De overheid verspilt minder tijd aan overleg en zet in op contact met de sectoren via handhaving en meedenkend toezicht. Ze jaagt innovatie aan door te kijken wat er gebeurt, door de beste voorbeelden uit te leggen en te delen en ze bouwt af wanneer alternatieven beschikbaar zijn. Waarom worden er nog altijd scooters die op benzine rijden verkocht, terwijl er ook elektrische scooters voor handen zijn? Het is een raadsel.

Wie alle noodzakelijke transities in onderlinge samenhang beschouwt, slaat de schrik om het hart

Een kordate overheid wint aan populariteit omdat ze onnodige uitgaven zoveel mogelijk probeert te voorkomen. Wie alle noodzakelijke transities in onderlinge samenhang beschouwt, slaat de schrik om het hart. Het is niet uitgesloten dat de overheid eerst groots betaalt om boeren te laten stoppen met veeteelt, dat die locaties vervolgens worden verkocht en (deels) voor woningbouw worden bestemd, dat projectontwikkelaars aan de gang gaan en dat de overheid vervolgens weer op ongunstige locaties mobiliteitsvoorzieningen moet aanleggen, om over de elektriciteitsnetwerken nog maar niet te spreken. Voor dit ‘slimme’ beleid hebben we overigens een naam: ruimtelijke ordening.

De overheid moet serieus investeren in het publiek debat. Het drama van de huidige bestuurscultuur is dat alle energie naar onderling overleg gaat, achter de schermen. De burger wordt pas wat verteld als ‘ze’ er uit zijn. Dat is fnuikend voor de legitimiteit. Een ministerie van Toekomst kan helpen. Dat klinkt frivool, maar zo is het niet bedoeld. Dit extra ministerie zou zich moeten toeleggen op het maken en bespreken van toekomstvisies. Niet meer ‘burgerparticipatie’ achteraf, maar vanaf het begin. Het zou kijken wat anderen elders al doen (zogenaamde horizonscans), en zou samen met universiteiten interdisciplinair doordachte visies moeten voorleggen aan bestuur en burger.

Lees ook: Dit concept landbouwakkoord miste balans

Durf groot te denken

Moeten we hier niet eens groot durven denken? Laat een aantal goede ambtenaren van verschillende betrokken ministeries gedurende een aantal jaren twee dagen in de week bij elkaar komen. Nodig de koplopers uit voor presentaties en deelnames. Laat universiteiten ook een aantal van hun beste, in transities geïnteresseerde wetenschappers afvaardigen. Dan brengen we het veel beleden streven naar meer ‘impact’ van de universiteiten ook direct verder.

Het landbouwakkoord is niet van de grond gekomen door intellectuele en bestuurlijke bloedarmoede. We hebben dringend een beeld nodig van de samenleving waar we naar toe bewegen – maar dan wel een waar we direct mee aan de slag kunnen. Laten we een voorbeeld nemen aan het ontstaan van de verzorgingsstaat. Ooit bedacht door economen als Keynes en politici als Lord Beveridge. Wisten zij precies hoe het zou lopen? Nee. Wisten zij of de samenleving het helemaal kon betalen? Nee. Het was vooral een leidend normatief ideaal. In tegenstelling tot toen willen burgers nu zelf meepraten, pakken ze nu zelf kansen. Daar moet bestuurlijk op worden gereageerd. Op basis van alle frustratie met het gebrek aan vooruitgang kunnen we deze slag nu maken.