Krullende keramiek Wouter Dam is een van Nederlands meest toonaangevende keramisten. Zijn opvallende, krullende linten lijken lichter dan de lucht die ze losjes omvatten. Het Kunstmuseum in Den Haag toont nu een overzicht.
Wouter Dam, Ring, 2021, (doorsnee 120 cm). Foto Erik & Petra Hesmerg
Alsof Wouter Dam de wervelingen van linten heeft weten te stollen buiten de tijd. Zo ogen zijn sculpturen in het Kunstmuseum in Den Haag, dat in 2020 en 2023 twee schenkingen van zijn werk ontving en daarmee een belangrijke lacune in de keramiekcollectie kon aanvullen: het museum had nog geen werk van hem in bezit.
En dat is opmerkelijk. Want Dam (Utrecht, 1957) is een van Nederlands meest toonaangevende keramisten, die wereldwijd geëxposeerd heeft en verkocht wordt. Zijn sculpturen zijn onmiddellijk herkenbaar: barokke krullen in monochrome tinten, uit klei gerekte linten die lichter lijken dan de lucht die ze losjes omvatten. Door de ronde vormen is er de echo van wat veel eerder het uitgangspunt moet zijn geweest, een traditioneel gebakken pot.
Op de tentoonstelling Wouter Dam is zijn ontwikkeling als maker van keramieken kunstwerken fraai chronologisch in beeld gebracht in ongeveer vijftig werken. Dam maakte na zijn afstuderen aan de Rietveld Academie in 1980 eerst nog potten en vazen met geometrische vormen, rechte vouwen en strakke lijnen. Het zijn dan nog wel duidelijk vazen – die overigens volgens Dam niet zo gebruikt dienen te worden: „Je moet wel gek zijn om er een bos tulpen in te zetten”, stelt hij in de publicatie die bij de tentoonstelling verschijnt: „Dat zou echt zonde zijn, want dan zie je niks meer van de vorm.” Het meest fascinerende stuk op de tentoonstelling uit die vroege periode is een pot uit 1987 waarvan de bovenrand in twee symmetrische delen naar binnen gevouwen is, wat op een smalle opening na een hermetisch afgesloten geheel oplevert.
Spel van licht en schaduw
Dat staat diametraal tegenover de richting die Dam vanaf de jaren 90 inslaat. Door te versnijden en te verruimen trekt hij de pot uit elkaar, hij kantelt de vorm van staand op de voet naar liggend op de buik, haalt de bodem eruit, voegt onafhankelijke delen samen. Dat alles uit een obsessie voor het spanningsveld tussen binnen- en buitenkant. De ruimte ín een object vindt Dam minstens zo belangrijk als de buitenkant.
Mooi om te zien: in het meest recente werk op de expositie piept soms toch weer een hint van een pot tevoorschijn, als een ornament binnen de krullen of zelfs als ware het het voetstuk van het werk.
Jammer is wel dat niet om alle sculpturen op de tentoonstelling volledig heen gewandeld kan worden, waar ze wel om vragen. Want juist dan zorgt het spel van licht en schaduw ervoor dat de stolling er even geen vat meer op heeft en de sierlijke keramiek voor de ogen van de toeschouwer tot leven komt. Vanuit iedere hoek verrast het object met een nieuwe, kalm vloeiende vorm.
Dat is spannend en tegelijkertijd rustgevend – een uitzonderlijke combinatie.
Wouter Dam, zonder yitel, 2022, (hoogte 37 cm). Foto Erik & Petra Hesmerg
Glas – een alledaagser materiaal bestaat bijna niet: vrijwel iedereen heeft dagelijks wel iets van glas in handen (of kijkt er doorheen, naar buiten). Maar hoeveel mensen weten hoe glas nou eigenlijk wordt gemáákt? Het Nationaal Glasmuseum in Leerdam geeft antwoord op die vraag. En laat bovendien zien wat er ook in kunstzinnig opzicht allemaal mogelijk is met dit verfijnde maar oh zo kwetsbare materiaal.
Voor wie zich nog achter de oren krabt: glas, zo’n 5.000 jaar geleden ontstaan, maak je door zand, soda en kalk te mengen – de juiste verhouding van deze bestanddelen, het ‘gemeng’, is essentieel. Dat gemeng wordt op zeer hoge temperaturen (1.200 tot 1.500 graden) verhit, zodat alle bestanddelen vloeibaar worden en zich vermengen tot een homogene massa. Vervolgens wordt het weer afgekoeld (naar zo’n 1.150 graden) omdat het anders te vloeibaar is om te vormen. Zo ontstaat een massa die wél te bewerken is. Door er lucht in te blazen en daarbij te draaien ontstaan vormen. Het resultaat van dit ambacht is in het Glasmuseum in diverse gedaantes te zien, van serviezen en vazen tot dunne glasdraden of robuuste brokken in kunstobjecten.
Leerdam als Glasstad
Van oudsher is Leerdam ‘Glasstad’ van Nederland; ooit stonden hier drie verschillende glasfabrieken, nu nog twee. Wie meer van glas wil weten kan er het best een dag voor uittrekken: het Nationaal Glasmuseum in Leerdam is niet één museum maar bestaat uit twee delen, op verschillende locaties. Het is aan te raden eerst de Glasblazerij in het centrum te bezoeken; daar vinden doorlopend presentaties plaats en wordt het procédé gedetailleerd uitgelegd.
Een bezoek aan het museum dat twee kilometer verderop aan het riviertje de Linge ligt, krijgt daarna wat meer gewicht: het vakmanschap om tot ingewikkelde glasvormen te komen valt nu beter in te schatten. Zeker omdat je inmiddels beseft dat in het maakproces maar iets verkeerd hoeft te gaan (zoals het plotse ontstaan van een luchtbel of sliert) en weg is je prachtige, volmaakt transparante massa glas.
Wat werden en worden er toch mooie dingen gemaakt van glas. Goed, ook objecten die door een deel van de lezers vermoedelijk als kitsch worden bestempeld, maar het aanbod in het museum is zo gevarieerd dat ieder wel iets van zijn gading vindt. Naast een krullerige vaas vol kleurtjes kan zomaar een strak vormgegeven theeservies staan. De kunst is om in de lange vitrines volgestouwd met glaswerk de voorwerpen één voor één op hun merites te beoordelen, en je ogen niet te snel langs al die objecten te laten glijden.
Kruip-door-sluip-door
Wie door het museum dwaalt – een beetje ‘kruip-door-sluip-door’: twee oude villa’s zijn middels stalen loopbruggen met elkaar verbonden; de buitenkant is een attractie op zich – komt meermaals de naam Petrus Marinus Cochius tegen. Het was deze directeur van de Glasfabriek Leerdam die bekende externe ontwerpers in de arm nam als Chris Lanooy, Karel de Bazel en H.P. Berlage. Zo werd mooi vormgegeven glas bereikbaar voor een groot publiek. De huidige museumdirecteur Laurens Geurtz is er nog steeds trots op: „De Bazel en Berlage waren echt beroemde architecten, die het de moeite waard genoeg vonden buiten de Randstad ook een uitgebreid oeuvre in glas te ontwerpen.”
Ook leuk is de vitrinekast, afkomstig uit het huis van de Amsterdamse antiquair Henk van Vliet (1940-2011), die in de Spiegelstraat boven zijn antiekwinkel woonde. In deze kast bewaarde hij onder meer glazen bodemvondsten uit de 17de en 18de eeuw. Bijzonder is het hoge bierglas, pasglas genoemd, met opgelegde glasdraden: streepjes waarmee drinkspelletjes werden gespeeld (in één teug naar het volgende streepje). Een andere zeldzame vondst is het piepkleine melkglaasje op drie blauwe voetjes, ‘braamnoppen’ – een typisch 17de-eeuws statussymbool, leren we. Geurtz: „De vitrinekast werd aan ons geschonken door de nabestaanden van Henk van Vliet. Met regelmaat krijgen wij legaten, zo blijft de collectie groeien. En dat is maar goed ook, want wij hebben letterlijk nul euro aankoopbudget.”
Nationaal Glasmuseum in Leerdam.
Een van de installaties van glaskunstenaar Marinke van Zandwijk: Entangled Joy.
Foto’s Walter Herfst
De subsidie, voornamelijk van het ministerie van OCW en voor een kleiner deel van de gemeente Vijfheerenlanden (waartoe Leerdam behoort), „gaat naar de huisvesting en het beheer van de collectie, plus de activiteiten die we organiseren. Voor de rest zijn we afhankelijk van subsidieaanvragen bij alle mogelijke fondsen.” Er is nog een inkomstenbron: de glaswerken uit de Glasblazerij, die op beide locaties te koop zijn. „En dat loopt goed.”
Geurtz wijst naar wat hij het topstuk in zijn museum noemt: „Deze blauwe vaas: de Leerdam Unica uit 1928, gemaakt door Andries Dirk Copier [1901-1991]”. De ontwikkelingen in de glaswereld gingen in die tijd snel, vertelt hij. „Zo kon ineens met scheikundige toepassingen craquelé worden verkregen.” Op de prachtige blauwe buitenkant is dit goed te zien. „Hij heeft ook weleens in het Rijksmuseum gestaan.”
In kooitjes opgesloten
Aantrekkelijk is de tuin bij het museum, waar kunstenaar Marinke van Zandwijk tijdens het bezoek van NRC net de laatste hand legt aan enkele installaties. Tot en met 9 november staan en hangen hier glazen werken in allerlei gedaantes: van ‘ballonnen’ tot platgeduwde bellen, van in kooitjes opgesloten glaswerken die daarmee iets menselijks krijgen tot gestolde megadruppels, die met hun felle kleuren de tuin in een vrolijk daglicht zetten.
Fijn koffiedrinken is het hierbuiten. Die koffie is trouwens gratis, inclusief een stukje boterkoek. Ernaast een busje voor een vrijwillige bijdrage. Nu eens niet van glas.
Het pronkstuk van het Glasmuseum: Leerdam Unica van A.D. Copier uit 1928.
Vorig jaar won Trevor Grahl de Willem Pijperprijs voor Music for Malmö een tamelijk buitenissig experimenteel werk voor ‘hyperorgel’. Dat is een manier om allerlei orgels samen te smeden tot een soort mega-synthesizer. Voor de prijsuitreiking mocht Grahl een nieuw werk schrijven en hij besloot iets totaal anders te maken: een persoonlijk werk met een eenvoudige structuur. Voor dit werk, getiteld Spiewnik, kreeg hij vorige maand prompt wéér een prijs: de tweejaarlijkse Matthijs Vermeulenprijs voor beste compositie.
Toch twijfelt hij nog steeds, zegt de geboren Canadees Grahl (41) in perfect Nederlands. De twijfel loopt als een rode draad door het gesprek in zijn woning bij de Nieuwendijk in het centrum van Amsterdam. De sculptuur van de Matthijs Vermeulenprijs staat achter hem op een kastje, af en toe werpt hij er enigszins verbaasd een blik op. „Het vloeit nog niet soepel, er is nog een blokkade, maar ik heb het gevoel dat het begint te komen”, zegt Grahl. Dat belooft wat, als dit nog maar het begin is.
Fun fact: de biografie en de brieven van Matthijs Vermeulen, naar wie de prestigieuze prijs is vernoemd, staan bij Grahl in de boekenkast. John Snijders van het Ives Ensemble zei ooit dat Grahls muziek hem aan Vermeulen deed denken. Dat was bij een van de eerste projecten die hij in Nederland deed en het is tekenend voor Grahl dat hij zich vervolgens uitputtend in zijn overleden Nederlandse collega verdiepte: „Ik heb al zijn muziek beluisterd. Heel mooi.”
Orgel op half uur rijden
Grahl (Je spreekt het uit als in Holy Grail) groeide op in een katholiek gezin op het Canadese platteland. Zijn moeder had trompet gespeeld en zong in het kerkkoor, zijn vader speelde in de drumband, en Trevors eerste echte kennismaking met muziek vond plaats in de kerk: het orgel. „Ik wist meteen: dat wil ik! Maar de kerk was een halfuur rijden, er was verder nergens een orgel, dus het kon niet. Pas toen ik muziek studeerde aan McGill University in Montreal leerde ik orgel spelen.”
Behalve over twijfel gaat het gesprek over urgentie, een volatiel begrip in de kunsten waarover Grahl vaak spreekt met zijn studenten aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar hij compositie doceert. Hij had ooit een relatie met een dichter die zei dat hij ‘doodging’ als hij een dag niet dichtte. „O nee, dacht ik. Ik ga helemaal niet dood als ik niet componeer. Soms denk ik de hele dag niet aan muziek. Heb ik wel iets te zeggen? Ben ik niet gewoon een boer uit Canada?”
Toch weer die twijfel. Maar dan vertelt Grahl over het amateurorkest in Deep River, een stadje verderop, waar zijn vader in een kerncentrale werkte. „Er woonden maar vijfduizend mensen, maar vanwege die kerncentrale had 90 procent van de inwoners een PhD in wiskunde en uiteraard speelden ze allemaal viool, dus hadden ze een symfonieorkest.” Op zijn veertiende sprak Grahl de dirigent aan, hij wilde ook leren dirigeren. En een jaar later componeerde hij een heuse symfonie, die ook werd uitgevoerd. „Dat was heel leerzaam”, zegt hij droogjes.
Soms denk ik de hele dag niet aan muziek. Heb ik wel iets te zeggen? Ben ik niet gewoon een boer uit Canada?
Houden van vreemde dingen
Dit vroege, symfonische uitstapje was geen eenmalige exercitie, hoewel Grahl vooral naam heeft gemaakt als componist van bijzondere orgelmuziek: hij schrijft ook veel en graag voor orkest, zoals een tromboneconcert voor KCO-solotrombonist Jörgen van Rijen en een nieuw stuk voor dirigent Bas Wiegers en het Münchener Kammerorchester. „In Nederland word ik op een of andere manier niet opgepikt als orkestcomponist. Hopelijk brengt deze prijs daar verandering in, want ik heb allerlei rare ideeën voor grote projecten.”
Nee, Grahl kan niet ontkennen dat het er vroeg in zat. Zijn moeder noemde hem fancy, omdat hij van vreemde dingen hield, zoals kreeft en wijn, en zelf pasta maakte. En hij was homo, wat niet zonder slag of stoot geaccepteerd werd. Tegenwoordig heeft Grahl „een goede band” met zijn ouders, die hij „praktische mensen” noemt, die weinig snappen van de kunstwereld waarin hij zich beweegt. Omdat de uitreiking van zijn vorige prijs plaatsvond op hun 45ste trouwdag, 2 juni 2024, besloot hij een cadeautje voor ze te componeren, iets dat hen zou raken. Dat werd het prijswinnende Spiewnik (‘liedboek’). Zijn opzet slaagde: zijn moeder was tot tranen geroerd.
De basis voor het stuk is een opname uit de jaren 70 van het kerkkoor van de St. Hedwig Parish, de oudste Poolse gemeenschap in Canada. Vrijwel zeker zingt Grahls moeder mee op deze opname. Het gaat om een Maria-lied, dat Grahl flink vertraagde en oprekte. Vervolgens maakte hij er een atmosferische orgelomlijsting bij, gebaseerd op een spectrumanalyse van het lied. „Vroeger wilde ik orgel spelen en toen kon het niet. Ik ben als het ware terug in de tijd gereisd om het koor te begeleiden”, zegt Grahl.
De ‘blokkade’ die hij nog ervaart heeft niet alleen te maken met zijn jeugd ver weg van de kunstencentra, maar ook met de master die hij daarna deed in het Amerikaanse San Diego. Het muziekplezier werd er daar stevig uit geramd met extreem academisch onderwijs en strikte voorschriften. Grahl had les van Pierre Manoury, een Fransman uit de school van het Parijse elektronica-instituut Ircam, die zijn ideeën steevast afkraakte: „Zis is grand opéra, it is already been done before”, imiteert hij Manoury’s Franse accent.
„Toen ik in Den Haag kwam, vroeg mijn docent Richard Ayres: welke emotie heeft dit stuk? Ik wist niet wat er gebeurde. Emotie was stréng verboden, zo had ik geleerd.” Grahl lacht. „Achteraf is het absurd. Natúúrlijk gaat muziek over emotie.” Mensen gaan naar een concert om iets te ervaren, niet om doodgeknuppeld te worden met een systeem. Grahl prijst het Nederlandse muziekleven uitbundig, ook al staat het zwaar onder druk door de enorme bezuinigingen: „Nog steeds worden studenten hier uitgedaagd om hun eigen stem te vinden.”
De urgentie zit voor Grahl in de wens iets te „communiceren” met zijn muziek, „iets terug te doen”. Zo maakte hij onlangs een kinderopera voor de Griekse Nationale Opera, met een libretto van Andriana Minou, over iemand met een afwijkende vorm die moeite heeft zijn plek te vinden in ‘Vierkantland’ – een allegorie voor de positie van non-binaire personen die onder druk staat in Griekenland, waar extreemrechts aan invloed wint: „Tweehonderdvijftig kinderen deden mee, de zaal zat vol. Muzikaal was het natuurlijk basaal, maar het effect was enorm. Misschien is het wel het beste dat ik ooit gemaakt heb.”
Voor de Johan Cruijf ArenA verzamelen zich duizenden in rood en zwart-geklede fans. Ze noemen zichzelf ‘stays’. De K-popband Stray Kids, bestaande uit acht Koreaanse jongens, trapte vrijdagavond hun allereerste Europa tour af in Amsterdam. Het is de eerste K-popband die in de Arena speelt, en het concert is al lange tijd volledig uitverkocht.
De Nederlandse Kyra (28) staat midden op het plein en deelt ‘freebies’ uit: zelfgemaakte armbandjes en sleutelhangers in het thema van de K-popgroep. „Het uitwisselen van freebies is best wel een cultuur in K-pop. Ik wilde mezelf aansporen om wat extraverter te zijn in de fandom. Nu komen er fans naar me toe en ontmoet ik nieuwe mensen.”
Het Koreaanse fenomeen K-pop (Koreaanse-pop) is sinds een aantal jaar wereldwijd razend populair. De muziekgroepen, zoals BTS en Blackpink, bestaan uit hardgetrainde Koreaanse jongeren, die vaak al van kinds af aan in opleiding zijn om popster te worden. De groepen bouwen een groot deel van hun fanbase op via sociale media, waardoor ook Nederlandse fans ze hebben leren kennen.
De groep Stray Kids haalt zijn populariteit vooral uit de unieke muziekstijl: elektronische hiphop rock-elementen
De groep Stray Kids haalt zijn populariteit vooral uit de unieke muziekstijl: elektronische hiphop met rock-elementen. Daarnaast hebben enkele leden van de groep een internationale afkomst. Twee bandleden spreken vloeiend Engels, wat de fandom toegankelijk maakt voor internationale fans.
Onder de wachtende fans zitten ook de Bulgaarse Kristiana (23), Nia (22) en Miriam (23). Ze hebben net bij de merchandise-tent een ‘lightstick’ gekocht, die 75 euro kost. „Iedereen heeft zo’n lightstick. Je kunt ze tijdens het concert verbinden met een app en de lampjes in de lightstick zullen dan mee veranderen met de lichten op het podium. Het maakt het heel leuk om te juichen en te dansen, en het geeft een gevoel van verbondenheid met alle fans in het stadion”, vertelt Kristiana.
De meiden zijn naar Amsterdam gekomen, omdat Stray Kids in slechts vijf Europese steden optreedt. „Het is heel bijzonder dat ze nu in Europa zijn. Ik ben al tien jaar fan, maar dit is de eerste keer dat ik naar hun concert kan”, zegt Miriam. Ook de Poolse Natalia (26) is naar Nederland gereisd voor de band. „Stray Kids komt met hun tour niet in de buurt van Polen. Nu reis ik naar meerdere steden voor de concerten. Ik was nog nooit in Amsterdam geweest.”
Hoge energie
Dat de show in Amsterdam speciaal is, is te merken aan de hoge energie van de band en de fans. Gedurende het ruim drie uur durende concert, zingen fans hard, gillen ze wanneer hun favoriete bandlid op het scherm verschijnt en doen ze de danspasjes mee. De choreografie van Stray Kids wordt alleen maar energieker. In het toegift staan de bandleden op verhoogde karren, die de arena rondrijden. Fans op de tribune rennen naar voren als de karren dichtbij komen. Tijdens een wedstrijd om wie het luidste publiek kan zijn, laat Stray Kids de arena galmen van het schelle geluid. Het doet denken aan de boyband-gekte van onder meer One Direction.
Concert van Stray Kids in Amsterdam. Foto Vincent van den Boogaard
En dat terwijl in Korea juist strenge regels gelden tijdens de K-pop concerten. Daar wordt van fans verwacht dat ze stil zijn en op hun plek blijven zitten, luidt de Koreaanse ‘concert etiquette’. Na het eerste nummer is de hele tribune van de Amsterdamse arena al gaan staan, maar bandleider Bang Chan wijst de fans op de etiquette: „Laten we allemaal even gaan zitten, zodat iedereen het nog kan zien”, zegt hij.
Toch genieten de bandleden duidelijk van het enthousiasme van de fans. De online fandom bestempelt het concert als de meest energieke van de tour. Als toeschouwer van het concert is het ook moeilijk om niet aangestoken te worden door de Stray Kids-waanzin.