Waar houdt overheidscompensatie op en begint eigen risico? Niet iedere gedupeerde is een gedupeerde

De staat heeft te veel compensatieregelingen en de burger blijft ontevreden. Hoeveel tegenslag komt nog voor eigen rekening?

Illustratie Ming Ong

Kritisch omgaan met andermans leed is best lastig. Media nemen niet snel aan dat burgers hun boontjes maar zelf moeten doppen. En dat er niet altijd recht op ‘herstel’ of ‘compensatie’ is. Wel zijn er inmiddels zoveel compensatieregelingen van kracht dat ze in hoog tempo vastlopen. Ooit schreven journalisten de vingers blauw aan bezuinigen – over het afpakken van geld. Nu worstelt de staat met geld uitdelen. En hoe ongelukkig, wantrouwend en kritisch de mensen dáárover zijn.

De kernvraag is: hoeveel pech komt er nog voor eigen rekening? Waar houdt overheidscompensatie op en begint eigen risico? Onlangs waarschuwde de vice-president van de Raad van State Thom de Graaf tegen de onhoudbare tendens om almaar meer compensatieregels voor ondervonden leed in het leven te roepen. Daarin werd hij gestut door de nieuwe hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de UvA Jacobine van den Brink, die dezelfde week een oratie hield over ‘de compensatiemaatschappij’. Zij telde inmiddels een ‘woud’ van dertien regelingen. Meestal fijnmazig, ‘snel onuitvoerbaar’ en zeer kostbaar.

De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen huisvest inmiddels 1.500 ambtenaren – tegenover iedere uitgekeerde euro staat 78 cent aan uitvoeringkosten. Hallucinant. En de burgers maar boos en gefrustreerd zijn. Welkom in het theater van machteloosheid en wantrouwen.

De uitleg is juridisch

Van den Brink schoot raak met de term ‘compensatiemaatschappij’. Het nieuws zit vol bestuurders die sorry zeggen, burgers die geld eisen en het veelal ook krijgen. Soms vermomd als een subsidie (corona), soms als een uitkering. Voor corona, long covid, een Surinaams AOW-gat, de energierekening, etc. Straks mogelijk slavernij. Met journalisten als aanjagers die steeds nieuwe kwesties pitchen die ‘niet uit te leggen’ zouden zijn.

Die uitleg is er natuurlijk wel, maar die is juridisch. Het komt erop neer dat het individu in beginsel altijd zélf aansprakelijk is. En dat aan de plicht tot compensatie altijd onrechtmatig of strafbaar handelen vooraf moet zijn gegaan. Waarvoor harde criteria gelden, die nog dagelijks in de rechtszaal worden fijngeslepen.

Maar dat roept dus weerstand op. Schade kan altijd worden afgewenteld, is nu de publieke beleving. En wie er onverhoopt toch mee blijft zitten moet beter zoeken naar iemand die alsnog aansprakelijk gesteld kan worden. Pech is uit. ‘De wet is hard maar het is de wet’ heeft in de mediasamenleving een voetnoot gekregen: tenzij de politiek het wil oplossen.

Interessant zijn vooral de redenen die Van den Brink opsomt waarom het bestuur onverplicht de portemonnee trekt. Dus niet alleen bij rampen of overstromingen, de zogeheten Acts of God, maar ook als gevolg van op zichzelf rechtmatig overheidshandelen. Dat blijken ‘coulancebetalingen’ te heten, gratis geld dus – bijvoorbeeld voor studenten die de basisbeurs zijn misgelopen door hun geboortejaar. Dat is door de wetgever afgeschaft in 2015 en onlangs weer ingevoerd. Deze studenten krijgen zo’n 1.400 euro compensatie en zijn daar teleurgesteld over.

Juridisch is de verplichting om hen te compenseren er niet. De wetgever is democratisch gelegitimeerd van gedachten veranderd, dat is alles. Er zat geen staatsgreep, noodtoestand, bezetting, overstroming of pandemie achter die een objectieve plicht of rechtsgrond voor compensatie zou kunnen opleveren.

Dit was een moreel ‘gebaar’ dat intussen wel een precedent schept. Bij toekomstig afschaffen van financiële aanspraken moeten kabinetten voortaan bedacht zijn op de morele aanspraken van iedere volgende editie ‘pechvogels’ die deze compensatie niet zullen vergeten.

De staat blijkt dus ook bereid om onverplicht te compenseren om sociale, morele of economische redenen. Met als motief solidariteit, ‘erkenning’, pragmatisme – het voorkomen van procederen – of het beschermen van de economie. Dan is het dus ‘gewoon’ staatssteun, maar dan aan burgers. Bedoeld om het vertrouwen te herstellen, of te voorkomen dat het nóg verder wordt beschadigd. De compensatieconjunctuur is ook een product van media-aandacht. Slachtoffers van silicose, van Q-koorts, van alledaags geweld – de overheid schiet de kosten alvast voor, op de maat van de media-onrust.

Ik begon onmiddellijk nostalgisch te dromen van Koot en Bies ‘Nationaal Rampenfonds, opgericht in 1935 na de wervelwind van Borkelo’

Van den Brink stelt nu voor, als ordelijk jurist, om al die zwak gefundeerde compensatieregels netjes onder te brengen in een eigen juridisch kader. Dit om te voorkomen dat de slachtoffers van de Volendamse vuurwerkbrand een ander normbedrag krijgen dan die van de Enschedese, zoals blijkt te zijn gebeurd. Zoiets vreet immers het rechtszekerheidsbeginsel aan, om van draagvlak, solidariteit en gelijkheid maar te zwijgen. Van dit ‘buitenwettelijk begunstigend beleid’ op basis van willekeur moeten we af – de rechter moet vat krijgen op het bestuurlijk compenseren. Wat natuurlijk een zuivere gedachte is. De ‘onverplichte tegemoetkoming’ moet een ‘volwaardig overheidsinstrument’ worden. Maar kan dat wel?

Nationaal Rampenfonds

Eigenlijk zegt van den Brink: formuleer criteria wanneer je dat wel en niet kunt toekennen. Dat ‘onverplichte’ moet er dus af. Waarmee je zo’n compensatie van de kern berooft – dat het gratis geld is, juist onverplicht, als goedmaker. Niet langer hoeft de overheid aansprakelijk te zijn vanwege een onrechtmatige daad – het mag ook een rechtmatige daad zijn. Van den Brink ziet een uitvoeringsinstituut voor zich dat álle standaardcompensaties uitvoert – of het nu om toeslagen, pandemieën, aardbevingen, energieprijzen of toekomstige tegenvallers gaat. Ik begon onmiddellijk nostalgisch te dromen van Koot en Bies ‘Nationaal Rampenfonds, opgericht in 1935 na de wervelwind van Borkelo’. Maar dan mét criteria.

De bedoeling is uiteraard eerzaam. Voorkomen dat het politieke humeur, de zieligheids-quotiënt of de mediadruk de doorslag (blijven) geven. Graag criteria waar de bestuurder voorspelbare besluiten mee kan nemen, te toetsen door de bestuursrechter.

Hoever moet die ‘dienende overheid’ gaan, die Van den Brink als uitgangspunt neemt? Hoe schrijnend, ontwrichtend en duperend moet het incident zijn – en hoe meet je dat? Wanneer precies mag de burger op de overheid vertrouwen als hem groot leed overkomt, buiten wiens schuld dan ook? En hoe voorkom je dat nieuwe bestuurders – als er toch grensgevallen blijken te zijn – in de mediastorm niet wéér de kast met smeermiddel zoeken en ‘buitenwettelijke’ regelingen verzinnen?

Dit lijkt me dus een poging om een vierkant blok in een rond gat te krijgen. Dat Nationaal Rampenfonds van Koot en Bie heeft altijd bestaan. En zál ook altijd weer uitgevonden worden. Op de hielen gezeten door juristen die het ‘toetsbaar’ willen maken.