N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wereldkunst Op de Sharjah Biennale in de Verenigde Arabische Emiraten is het Westen niet het middelpunt. De kunstenaars hebben allemaal een niet-westerse achtergrond, waar ze ook wonen. Kunst blijkt er wel een lingua franca.
Eigenlijk is dit te veel. Het is maandag 5 juni, 16.35u in het woestijnplaatsje Al Dhaid in Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten. Buiten is het 41 graden – het is al wat afgekoeld – maar toch zetten we door. Aan de rand van dit kale, droge complex, dat bestaat uit een leegstaand jarenvijftigziekenhuis en het voormalige zomerverblijf van sjeik Khalid Bin Mohammed, staat een werk van de Amerikaanse kunstenaar Michael Rakowitz dat we niet willen missen. Het wandelingetje er naartoe leidt door een pijnlijk kaal landschap: alle palmen zijn verdroogd, gestorven, de grond stuift op bij elke stap en Rakowitz’ film wordt vertoond in een niet-afgebouwde betonnen hut zonder ramen. Hij blijkt wel de moeite waard: Return vat deze editie van de Sharjah Biennale uitstekend samen.
Return vertelt het verhaal van Rakowitz’ opa, die in 1946 uit Irak naar New York verhuist en daar een kleine winkel inricht. In 2004, als de Irak-oorlog is afgelopen en Amerika heeft afgekondigd dat de Iraakse economie moet worden gestimuleerd, besluit de kleinzoon de winkel te heropenen en te kijken of hij Iraakse dadels naar Amerika kan importeren – dadels waren, na olie, jarenlang Iraks belangrijkste exportproduct. De film is vooral een verbeelding van onmacht, want Rakowitz’ dadels komen de Iraakse grens maar niet over. Eerst worden ze teruggestuurd naar Bagdad om op radioactiviteit (!) te worden gecontroleerd, de tweede keer wordt de partij botweg geweigerd – als de dadels de grens uiteindelijk bereiken zijn ze beschimmeld.
De toon van de film is zowel verontwaardigd als melancholiek, en past daarmee goed in de context van de biënnale. Onze gids vertelt ons dat het aantal palmen in de VAE al jaren sterk afneemt en dat de lokale dadelproductie fors is gedaald. Maar wat Rakowitz’ film vooral weerspiegelt: hoezeer de Arabische, niet-westerse wereld genoeg heeft van de willekeurige manier waarop Amerika en het Westen eeuwenlang hun macht hebben uitgeoefend. En dat geldt ook voor kunst.
De Sharjah Biennale bestaat al sinds 1993, maar veranderde fors van opzet toen sjeika Hoor Al Qasimi, dochter van de heersende sjeik, in 2003 het roer overnam. In de catalogus beschrijft ze hoe ze daarbij werd geïnspireerd door curator Okwui Enwezor, wiens Documenta van 2002 de afgelopen jaren tot een kunsthistorisch ijkpunt uitgroeide: Enwezor was een van de eersten die, na de aanslagen van 11 september 2001, op een grote tentoonstelling signaleerde hoe het zwaartepunt in de wereld begon te schuiven. De macht van het Westen was tanende, steeds meer kunstenaars wilden af van het in zichzelf gekeerde ‘l’art pour l’art’-denken om problemen en dilemma’s uit hun eigen maatschappij aan de kaak te stellen – een gevoel dat relatief vaak was te vinden bij kunstenaars buiten het westerse kunstsysteem.
In haar tekst beschrijft Al Qasimi hoe goed Enwezors Documenta aansloot bij bewegingen die naar alternatieven voor het Westen zochten, variërend van de aloude Beweging van niet gebonden landen (Non Alligned Movement) tot het op dit moment populaire model van ‘the Global South’. Nadat Enwezor in 2019 was overleden, besloot ze de huidige Sharjah Biennale in te richten in de geest van zijn Documenta. Veel politieke, geëngageerde kunst. Veel kunst die gaat over verandering en over misstanden met als kernbegrip ‘dekolonisatie’: weg met de culturele en financiële macht die het Westen eeuwenlang over de rest van de wereld uitoefende. En dat dan maar meteen met een biënnale waaraan meer dan 150 kunstenaars meedoen – ik blijk bijna vier dagen nodig te hebben om alles te zien.
Tegelijk vindt dit alles dus plaats in Sharjah, in grootte het derde Emiraat van de Verenigde Emiraten. Het is zo’n land waar we in het (koloniale) Westen bijna vanzelfsprekend over praten in clichés: zand, olie, rijke sjeiks. Voor Dubai is dat misschien niet helemaal onzinnig, maar Sharjah is complexer: zoveel olie er is niet en hoe rijk sjeik Al Qasimi is, is onduidelijk. Westerse toeristen zijn er dan ook opvallend weinig (op de biënnale zijn sowieso héél weinig bezoekers); op straat dragen veel vrouwen een abaya, een zwart, los, wijdvallend gewaad met hoofddoek, de mannen dragen de witte tegenhanger. Alcohol drinken in het openbaar is verboden, zoals op de meeste plaatsen in de Arabische wereld en als je zegt dat het met 41 graden best warm is begint een man te lachen en zegt dat je in augustus maar eens terug moet komen. Elke binnenruimte wordt er helemaal plat ge-airconditioned; af en toe denk ik aan onze ‘twee minuten douchen tegen Poetin’.
Landkaart
Dit maakt de Sharjah Biennale tot een fascinerende, maar ook verwarrende ervaring. Het is natuurlijk niet de eerste keer dat een grote internationale kunsttentoonstelling zich afkeert van het eurocentrisme (zie de laatste Documenta), maar hier is die afkeer ingebed in een andere wereld. Van een bezoek aan China, jaren geleden, herinner ik me een posterwereldkaart waarop niet Europa in het midden stond, maar China – wat ik toen nog heel grappig vond. Hier in Sharjah toont de Egyptische kunstenaar Naiza Khan in haar film Mapping Water (2023) een oude landkaart gebaseerd op de ideeën van de astroloog en wiskundige Al Buruni, met de Arabische wereld als centrum. Dat is ook de tendens van Sharjah: de kunstwerken verschillen in vorm en toon niet eens zo veel van die op een Biennale van Venetië of een Documenta, maar je beseft voortdurend dat het hart van de wereld elders ligt.
Dat heeft interessante consequenties. Zo worden er op deze zeer kritische, mondiale expositie precies 0 werken aan lhbti-rechten gewijd (homoseksualiteit is strafbaar in de VAE). Ook gaan er precies 0 werken over de Russische invasie in Oekraïne (leve de Non Alligned Movement?) en ook het aantal witte westerse kunstenaars: precies 0. De kunstenaars die uit Europa of Amerika afkomstig zijn hebben allemaal een niet-westerse achtergrond, zoals genoemde Michael Rakowitz of de Libanese, deels in Zutphen wonende Mounira Al Solh, die een indrukwekkende installatie toont over vluchtelingen en de vraag wat het fundament onder ieders leven bepaalt.
Door dat andere centrum, met bijkomende andere normen en wetten en waarden, voel je de westerse macht tussen je vingers weg glippen – ik ben voortdurend op zoek naar ijkpunten, naar herkenbare verhalen waaraan ik me kan vasthouden. Tegelijk breidt de wereld zich voor je ogen uit: met elke nieuwe tentoonstellingslocatie komen nieuwe verhalen, nieuwe geschiedenissen, nieuwe misstanden – dit is de postkoloniale wereld, maar dan getoond in een vervallen crèche in de woestijn, of een verlaten malaria-ziekenhuis waar je het zweet maar niet uit je oogkassen krijgt geveegd. Daarbij is het overigens veelzeggend hoe Nederland ervan afkomt: in de vele honderden werken die ik zie wordt er drie keer aan Nederland gerefereerd en alle keren is dat in de rol van uitbuitende koloniale mogendheid.
Misstanden
Maar er is ook tactiek. Hoe maatschappijkritisch de expositie ook is, er worden vooral misstanden getoond waar weinig mensen zich aan kunnen branden – al maakt dat de afzonderlijke werken vaak niet minder aangrijpend. Neem de films van de Iraanse Hoda Afshar, internationaal vooral bekend als fotografe: haar Speak the Wind (2015-2020) gaat over enkele eilandjes in de Straat van Hormuz, terwijl Remain (2018) een aangrijpende film is over het eiland Manus in Papoea-Nieuw-Guinea, waar Australië jarenlang willekeurig mannelijke asielzoekers opsloot, zonder enig perspectief en onder erbarmelijke omstandigheden. Of neem het werk van de Koreaanse kunstenaar Lee Kai Chung, die, aan de hand van simpele vragenformulieren prachtig laat zien hoe weerbarstig het verschil tussen droom en werkelijkheid is voor gevluchte Noord-Koreanen. Kritiek op de Arabische wereld is er daarbij niet veel – al is die ook niet afwezig. Farah Al Qasimi, een van de grootste Arabische talenten, komt met een geestige film over piraterij en de manier waarop geesten van de doden (lees: het verleden) worden gekoesterd. Monira Al Qadiri gebruikt in haar korte film Crude Eye een olieraffinaderij als decor voor een ongemakkelijke koortsdroom terwijl Saodat Ismailova’s Her Right (2020) culmineert in het beeld van een vrouw die met enig pathos haar sluier afwerpt. De scène speelt weliswaar in 1928 en de vrouw stijgt meteen erna op richting hemel – maar toch.
Tegelijkertijd doordringen zulke werken je ook van je eigen beperkingen. In hoeverre begrijp ik de culturele connotaties van al deze werken nog? Wat zijn de onderliggende geschiedenissen? En welke normen hanteer ik – als ik het bijvoorbeeld vrij pijnlijk vind dat lhbti-acceptatie hier volstrekt geen rol speelt, ben ik dan postkoloniaal? Juist bij zo’n vraag wordt het ongemakkelijk: aan de ene kant zijn deze werken en verhalen een grote verbreding van ieders horizon, aan de andere kant is de tentoonstelling een bevestiging van het uit elkaar vallen van de wereld – en dat er nog maar zo weinig universele waarden zijn. Hoe vind je nog houvast?
Maar dit laat de Sharjah Biennale ook zien: het besef dat je daar somber over kunt doen, maar dat je ook kunt constateren dat de kunst zelf, de vorm, steeds universeler wordt. Hoe vervreemdend en ongemakkelijk de verhalen soms zijn, ze worden allemaal gepresenteerd als films, installaties, beelden, schilderijen, af en toe een tapijt of een computerspel – de kunst zelf als lingua franca. Hoe krachtig dat werkt, wordt mooi zichtbaar in Uprooted, het nieuwe beeld van Doris Salcedo dat alles heeft om een gekoesterde klassieker te worden. Uprooted bestaat uit 804 bomen die, kijkend van links naar rechts, steeds verder met elkaar verstrengeld raken. Aan de linkerkant staan ze nog los van elkaar, wankelend op hun dunne wortelpoten, verder naar rechts kruipen ze dichter en dichter tegen elkaar aan, om aan het einde zo met elkaar verstrengeld te raken dat ze een huis vormen – tegelijk is de bomenstructuur hier zo dicht dat niemand dit ‘huis’ ooit kan betreden.
Een adembenemend beeld is het: in de eerste plaats doordat Salcedo de bomen technisch op een feilloze manier in elkaar laat grijpen, maar ook door de enorme rijkdom aan associaties die het geheel oplevert – alsof de bomen bij elkaar schuilen, beschutting zoeken, maar daarvoor hun eigenheid en hun leven moeten opgeven. Volgens Salcedo gaat het werk over de moeizame wijze waarop vluchtelingen een nieuwe plek in de wereld vinden; zelf vond ik het vooral de perfecte illustratie van het grote dilemma van deze Sharjah Biennale: hoe vinden we elkaar, zonder onze eigenheid op te geven? Misschien wel door de kunst, dacht ik, door cultuur-overstijgende beelden als die van Salcedo – geen hemelbestormende gedachte misschien, maar troostrijk was het wel.