Oekraïense dichteres Natalka Bilotserkivets: ‘Hoe kan iemand nu nadenken over de schoonheid van poëzie?’

De Oekraïense dichteres Natalka Bilotserkivets donderdag in Den Haag.

Foto Roger Cremers

Interview

Natalka Bilotserkivets, dichteres Voor het eerst sinds 2002 staat de Oekraïense dichteres Natalka Bilotserkivets weer op het podium van Poetry International Festival in Rotterdam. Dit keer om te praten over poëzie in oorlogstijd.

Wat is de rol van de dichter in oorlogstijd? Het is een vraag die de Oekraïense dichteres Natalka Bilotserkivets (1954) inmiddels al vaker heeft gehoord van journalisten. Maar, vraagt ze zich af, wat voor dichter bedoelen ze dan? Hebben ze het over het abstracte idee van de Symbolische Dichter? „Voor mij is dat alsof je vraagt ‘Wat is de rol van God in oorlogstijd’?” Dichters, benadrukt ze, zijn ook maar gewone mensen. „Een dichter kan in een oorlog misschien de tekst voor een volkslied schrijven. Maar volgens mij is hun rol vooral om andere mensen te troosten, en namens hen te spreken over hun lijden, over hun gevoelens.”

Ze zal zaterdag in Rotterdam, bij de 53ste editie van het Poetry International Festival, verder uitweiden over haar visie op poëzie in oorlogstijd. Het is de tweede keer dat ze er optreedt, eerder stond ze er in 2002. „Een hele eer!” Maar vroeger werd ze in interviews nooit echt naar politiek gevraagd, vertelt ze vanuit haar woning in Parijs, over Zoom.

Bilotserkivets verliet Kyiv eind maart 2022. Dichten was in die eerste weken van de oorlog wel het laatste waar ze aan toekwam. „Ik ben ervan overtuigd dat al die persoonlijke en collectieve ervaringen later geweldig materiaal zullen vormen voor grote romans en films, en misschien ook voor gedichten. Maar destijds kon ik niet aan poëzie denken. Hoewel mijn hersenen wel alles registreerden en alles opsloegen, voor een speciale dag waarop poëzie voor mij weer mogelijk zou worden.”

Tragische verhalen

Die dag is nu niet ver meer, gelooft ze. „Ik heb sinds de jaren 2010 geen gedichten geschreven, wel proza. Maar ik heb altijd geweten dat ik ooit naar poëzie zou terugkeren – en nu heb ik het gevoel dat die tijd is aangebroken. Ik heb zelfs al een titel: ‘Gedichten over Dingen’, zoals in Rilke’s beroemde ‘Ding Gedichte’. Met als thema de dingen in oorlogstijd en hun tragische verhalen, zoals je die ziet op foto’s en in documentaires van Oekraïense kunstenaars en journalisten, die nu prestigieuze prijzen krijgen – alleen dan in woorden. Soms kan een stilleven je veel meer vertellen over leven en dood dan een episch schilderij.”

Parijs was bij haar vlucht uit Kyiv een voor de hand liggende keus, omdat haar man, de bekende Oekraïense schrijver en politiek analyst Mykola Riabchuk, er op dat moment werkte. „Daar hadden we een plek. Voor korte tijd, dachten we.”

Nu zit ze er al twee jaar, en het is van een wrange, je zou bijna zeggen poëtische ironie dat Bilotserkivets van alle steden juist in Parijs zou belanden. Veruit haar beroemdste gedicht schreef ze in de jaren tachtig, met de titel: ‘We zullen niet sterven in Parijs’. Het gedicht kwam niet door de censuur (want waarom schreef ze niet over een mooie dood in de Sovjet-Unie?) maar groeide uit tot een icoon van een generatie. De rockband Mertvyi Piven maakte er een lied van, en het werd het officieuze strijdlied voor de Oekraïense onafhankelijkheid in 1991.

https://www.youtube.com/watch?v=sMOkpSHiPmE

Andere lading

Nu ze in ballingschap in Parijs woont, krijgt de tekst een heel andere lading. „Ik wil niet sterven in Parijs. Of ergens anders. Eigenlijk wil ik gewoon niet sterven, maar ik ben oud genoeg, dus ik weet nu dat mensen moeten leven en sterven waar ze thuishoren.” En ze hoort thuis in Kyiv, dat voelt ze heel sterk. In augustus hoopt ze er weer naar terug te keren.

Op de vraag of ze het vervelend vindt als dichter een soort politiek ambassadeur te zijn voor haar land, antwoordt ze gelaten. Het is volgens haar juist de missie van Oekraïense schrijvers „om de kracht en schoonheid van onze cultuur te tonen”.

„De vraag die me nu meestal wordt gesteld is: ‘Is het mogelijk om gedichten te schrijven na Boetsja en Marioepol?’ naar de beroemde uitspraak van Theodor Adorno dat het schrijven van gedichten na Auschwitz barbaars zou zijn.”

Speciale vorm

Bilotserkivets denkt daar genuanceerd over: „Ik zie dat er poëzie wordt geschreven, door professionele dichters en mensen die dat nooit eerder deden. Maar het is een speciale vorm. Want de zogenaamde ‘hoogstaande poëzie’, waar de dichter moet nadenken over rijm, strofes, beelden, zelfs over visuele effecten op papier, dat is misschien wel wat Adorno bedoelde toen hij het had over barbarij. Hoe kan iemand nu nadenken over de schoonheid van poëzie, over zulke abstracte dingen die zo veel tijd en kracht van dichters vergen? De tijd voor hoge poëzie komt later, en wellicht zullen deze twee soorten tijdelijk naast elkaar bestaan. De klassieke poëzie naast de documentaire poëzie: gedichten uit een notitieboekje, pagina’s uit dagboeken, die dienen als ooggetuigenverslagen. Als bewijs.”

Over de literaire toekomst van Oekraïne is ze niet bezorgd. „We hebben indrukwekkende schrijvers, zowel oud als jong. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Oekraïense literatuur van de toekomst goede literatuur zal zijn.”

Later stuurt ze nog een gedachte na, met de vraag of dat aan het interview toegevoegd kan worden. Want als ze over de toekomst van poëzie spreekt, en ze behandelt slechts de verschillende poëziestijlen en niet de existentiële strijd die haar land nu voert, zou dat dan niet ook een beetje barbaars zijn, in de ogen van Adorno? Ze vult aan: „We kunnen überhaupt niet spreken over de toekomst van onze cultuur, los van de toekomst van de Oekraïense staat en het volk, evenals, in zekere zin, de hele mensheid. Al mijn hoop voor de toekomst is volkomen afhankelijk van de Oekraïense weerbaarheid en kracht in deze strijd voor het voortbestaan van ons land.”