Column | Geen paniek

Ellen Deckwitz

Onlangs kreeg ik bezoek van een vriend die jarenlang zulke reisangst en pleinvrees had dat hij de deur niet meer uit durfde. Afgelopen winter was hij zo uitgekeken op zijn huis dat hij toch maar hulp zocht. „Ik doe nu aan blootstellingstherapie”, riep hij in januari door de hoorn. „Als ik nu een paniekaanval krijg, is dat geweldig, want dan ik mezelf aanleren dat ik zelfs tijdens een paniekaanval gewoon veilig ben.”

Er zijn genoeg mensen die hierdoor hun leven weer terug hebben gekregen, dus ik juichte deze aanpak toe, maar toch vond ik het spannend toen hij de Thalys pakte. Ik heb een paar keer zo’n aanval van hem meegemaakt en dat was geen feest. Bibberende oogbollen, gezicht zo grauw als kneedgom, wanhopig alle zakken aftastend naar valium.

En nu was hij zonder enig kalmeringsmiddel op weg.

Ik wachtte op Gare du Nord. Terwijl zijn trein naderde, fladderde er een gedicht van de Britse dichteres Christina Rossetti door mijn hoofd, over iemand die de wereld buitensluit maar zelfs dan niet veilig is, want: ‘wie schermt mij af/ mijzelf van mijzelve, de grootste last van al?’ Gelukkig was mijn vriend bezig met het tegenovergestelde van afsluiten, sterker nog, hij stelde zich tweevoudig bloot: aan een reis die hij eng vond, en aan alle gedachten en emoties die dan in hem op konden komen.

De trein kwam aan, de vriend stapte uit. De vriend was woedend.

Ik heb een paar keer zo’n aanval van hem meegemaakt en dat was geen feest

‘Gaat het?”, vroeg ik voorzichtig. „Geen paniek gehad”, zei hij boos. „En ik had me zó voorbereid, waarom zou ik verdorie anders naar Parijs gaan?” „Om mij te zien?”, piepte ik, maar hij foeterde alweer verder, dat nu hij eindelijk klaar was om zijn angsten onder ogen te komen, ze niet op kwamen dagen.

Later zou zijn therapeut hem hier natuurlijk mee feliciteren. Een angststoornis draait voor een groot deel om angst voor de angst, en van dat laatste was mijn vriend nu verlost. Dat wilde niet zeggen dat de paniek nooit meer zou terugkeren, of hem misschien zelfs nog weleens zou overmannen, maar hij wist nu tenminste dat hij het aankon, wat een hele hoop onrust zou gaan schelen.

Maar dat inzicht had hem daar op het station nog even niet bereikt.

„Alsof het eenrichtingverkeer is!”, brieste hij. „En die klote-angst alleen maar langskomt als het hém uitkomt!”

En zo raasde hij door, geen idee hebbende van hoe gezond hij wel niet was. Voorbijgangers keken verontrust naar die rood aangelopen, woest om zich heen zwaaiende Hollander.

„Hij is genezen”, fluisterde ik hen toe. „Sorry.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.