N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In het verleden kreeg ik wel eens mails, zelfs brieven met zegel en al, gericht aan dhr. Sanders. Daarin trof ik veel lof, en altijd een kleine correctie op het werk dat ik verrichtte voor mijn taalrubriek. Die post en die rubriek behoorden mij niet toe, maar Ewoud Sanders, die twintig jaar lang over taal schreef in deze krant. Ik mis het nog steeds. Tot op de dag van vandaag word ik door NRC-lezers aangesproken met ‘Ewoud’. Net voordat ze een delicate taalkwestie uiteenzetten, lukt het me te waarschuwen dat ze het over iemand anders hebben. „Het is mijn neef”, roep ik. Dat is niet waar, maar gek genoeg is dat het enige antwoord dat ze enigszins overtuigt.
Nu schreef die andere Sanders een nieuw boek: Het n-woord. De geschiedenis van een beladen begrip. Hij werd erover geïnterviewd door de Volkskrant. Dat had NRC moeten zijn, maar verder was het een verhelderend gesprek. Ewoud laat mooi zien hoe de gevoelslading van woorden kunnen veranderen, in betrekkelijk korte tijd, ook bij sprekers zelf. Het n-woord klinkt intussen echt raar. Witte sprekers noemden zich vroeger vaak ‘blank, maar het n-woord nemen ze ook al langer liever niet in de mond. Ik mag het geloof ik met mijn gedeeltelijk zwarte achtergrond zeggen, neger, maar ik doe het niet meer. Het n-woord is te zeer gekoppeld aan slavernij en onderdanigheid. Het is per definitie denigrerend, en ook als zwarte mannen elkaar er mee aanspreken vind ik het zelfbeschadigend, want er bestaat ook een minachtend Zelf.
Die nare connotaties zijn sterker geworden, de laatste decennia.
Pas geleden kwam ik een vrouw tegen, die ik niet herkende, maar die mij feilloos wist te vertellen dat we elkaar hadden gesproken op een feestje, dertig jaar geleden. Ze had toen tegen mij gezegd, half grappend: „Jij noemt jezelf toch een mislukte neger.” Iedereen die erbij stond was gechoqueerd, dat kon die vrouw toch niet zomaar hardop roepen. Maar gelijk had ze wel, in die tijd noemde ik mezelf soms zo. Waarom? Omdat ik geen zin had in het adoptieverhaal. Omdat mensen toen nog zagen dat ik kroeshaar had, en kennelijk vonden dat ik me er niet naar gedroeg en ook niet zo sprak. Ik weet nog steeds niet of dat moet en vooral hoe. Ik nam het die vrouw niet kwalijk, na dertig jaar zeg, ik had zelf die voorzet gegeven, maar zij boorde toch maar even in mijn herinnering.
Terugkijkend denk ik: het was zelfspot om de spot van anderen voor te zijn. Zelfdegradatie, ironisch bedoeld, hooguit te vergoelijken in een intieme omgeving. Maar ik praat niet meer zo over mijzelf. En anderen moesten dat helemaal maar eens laten.