N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Zuid-Amerika Colombia zoekt diep in het oerwoud naar vier jonge kinderen die een maand geleden als enigen een vliegtuigcrash overleefden.
Het oerwoud van zuidoost-Colombia lijkt geen plek voor jonge kinderen. De junglebegroeiing is hier zo dicht dat het zicht er nog geen twintig meter ver reikt, terwijl het tot wel zestien uur per dag regent. Er leven voortvluchtige FARC-guerrillero’s, giftige slangen, bijtende insecten en roofdieren als de jaguar en tijgerkat. En toch zouden drie broertjes en een zusje – van 11 maanden en 4, 9 en 13 jaar oud – hier na een vliegtuigcrash al een maand weten te overleven.
Die hoop koesteren althans de leden van de reddingsmissie die het Colombiaanse leger heeft opgezet in het afgelegen gebied. Deze Operación Esperanza (Operatie Hoop) wordt in het Zuid-Amerikaanse land – en tot ver daarbuiten – op de voet gevolgd, met bijna dagelijks nieuwe plotwendingen.
Het verhaal begint op de vroege ochtend van 1 mei als een eenmotorige Cessna 206 vanaf een start- en landingsbaantje diep in de jungle opstijgt en koers zet naar de stad San José de Guaviare. Naast de piloot zijn er zes passagiers aan boord: een inheemse leider en een moeder met haar vier kinderen. Het vliegtuigje moet nog ongeveer 175 kilometer afleggen, als de piloot via de radio iets na half 8 alarm slaat bij de luchtverkeersleiding. Zijn (enige) motor heeft panne.
Op 16 mei wordt het toestel gevonden – met drie dode volwassenen aan boord, maar zonder de kinderen. Wel ligt er een geopende koffer in de buurt. Jacobo, Solecni, Tien Noriel en Cristian Neriman zijn per voet de jungle ingetrokken, is het vermoeden.
Vliegers en fluitjes
Het leger begint een zoektocht. Op de grond, waar ruim honderd militairen samen met tientallen lokale inheemsen het gebied uitkammen en op strategische punten survivalkits met eten, drinken en fluitjes achterlaten. En vanuit de lucht, waar helikopters en vliegtuigen met onder meer warmtecamera’s door het dikke bladerdak proberen te kijken.
De militairen hebben daarnaast vliegers opgelaten en lichtfakkels afgestoken. Met luidsprekers is een audioboodschap afgespeeld van de grootmoeder van de kinderen, gesproken in hun eigen inheemse taal. En er is kilometers plastic politielint gespannen in de hoop dat de kinderen in het hiermee afgebakende gebied zullen blijven.
Na een reeks vondsten denken de autoriteiten dat er nog kinderen in leven kunnen zijn. Zo werden onder meer twee luiers gevonden (een schone en een vuile), scharen, een plastic tuitfles en de afdruk van een kleine voet: de oudste zoon is gewend blootvoets door het woud te lopen. De kinderen zijn van inheemse komaf en gewend aan het junglebestaan, wat hun overlevingskansen in het onherbergzame gebied beduidend vergroot.
Onlangs zou het woud echter gevaarlijk zijn geworden voor het gezin. Vader Manuel Ranoque bestuurt er Puerto Sábalo – Los Monos, een afgelegen beschermd gebied dat is toegewezen aan het inheemse Huitoto-volk. In die rol zou hij recent bedreigd zijn door rondzwervende guerrillero’s. Op nog geen drie kilometer van de crashplek werd een verlaten kamp aangetroffen van een afsplitsing van de FARC, die niet heeft willen demobiliseren.
In reactie op de dreigementen van de buitenstaanders ontvluchtte gouverneur Ranoque eerder dit jaar halsoverkop zijn gemeenschap. Eind april nam hij vanuit de stad Villavicencio contact op met zijn vrouw Magdalena Mucutuy dat zij en de kinderen ook snel moesten komen. Eenmaal herenigd zouden ze in de hoofdstad Bogotá een nieuw leven opbouwen.
Indringers
In het hele Amazonegebied, dat tien landen in Zuid-Amerika bestrijkt, komt de oorspronkelijke bevolking in het nauw door indringers. Werd hun leefgebied eerst gekoloniseerd door rubbertappers, missionarissen en militairen; nu schuimen er illegale goudzoekers, houthakkers, vissers en drugscriminelen door het woud.
Lees ook deze reportage: Inheemse bewoners beschermen hun eigen land in de Braziliaanse Amazone
In Caquetá, het uitgestrekte departement waar het vliegtuigje crashte, zouden ook nog volkeren leven, die amper of geen contact met de buitenwereld willen. Een van de theorieën over het lot van de kinderen luidt daarom dat zij zijn gevonden door zo’n inheemse groep, die hen dieper het bos mee in heeft genomen. Dat zou de zoektocht compliceren, omdat de overheid volgens de wet geen contact mag leggen met zulke afgezonderde inheemsen.
Het leger acht een ontvoering, door inheemsen of door de guerrilla, echter onwaarschijnlijk en heeft hoop de kinderen levend te vinden, stelde legercommandant Pedro Sánchez donderdag tegen de pers. „Als ze al dood waren, zouden ze makkelijker te vinden zijn, want dan zouden ze zich op één plek bevinden en kunnen de speurhonden hun geur makkelijker oppikken.”
Deze week nog werden verse voetafdrukken gevonden, op ongeveer drie kilometer van het vliegtuigje, waaruit de militairen aflazen dat de kinderen van koers zouden zijn veranderd. Volgens Sánchez moeten zijn speurders de kinderen enkele malen „tot op honderd meter zijn gepasseerd”.
Als aanvoerder van Operatie Hoop blijft hij de Colombianen voorhouden dat de missie haar naam zal waarmaken. „We hebben honderd procent de verwachting ze levend te vinden.” Ook Gustavo Petro, de linkse president van Colombia, verzekert zijn bevolking bijna dagelijks dat de zoektocht naar de kinderen de hoogste prioriteit houdt.
Vraag blijft of dit optimisme gerechtvaardigd is. Het feit dat bijvoorbeeld wel een speen van een drinkfles hebben kunnen vinden, maar niet de kinderen zelf, laat zien hoe lastig deze speurtocht is, stelde Sánchez donderdag. „We zoeken geen naald in een hooiberg, maar een nietige vlo op een enorm kleed, dat ook nog eens in onvoorspelbare richtingen beweegt.”