Spiderman valt in een portaal naar een multiversum.
Vierenhalf jaar geleden bleek Spider-Man: Into the Spider-Verse een van de beste Spider-Man-films aller tijden te zijn. In alle opzichten was de animatiefilm avontuurlijk en inventief, zowel qua stijl als qua inhoud. De film introduceerde het idee van het multiversum, waaruit allerlei Spider-Mans uit alternatieve universa opdoken. Inmiddels zijn multiversa gemeengoed in het superheldengenre.
Een vervolg kan dus eigenlijk niet anders dan teleurstellen, en dat doet Spider-Man: Across the Spider-Verse ook. De grapjes voelen uitgekauwd. En dat de film uit de koker van Phil Lord & Chris Miller (The Lego Movie) vol verrassingen en twists zit is zelfs geen verrassing. Ook dat is sinds jaar en dag vast onderdeel van alle superheldenfilms.
Held Miles Morales, een tiener met Latina-moeder en Afro-Amerikaanse vader, laat aan het begin van de Across the Spider-Verse nog even op zich wachten. Het eerste half uur gaat over Gwen Stacy/Spider-Gwen en de trauma’s die zij opliep in de eerste film. In een andere dimensie gaat Miles Morales/Spider-Man de strijd aan met The Spot, iemand die hij geringschattend „schurk van de week” noemt. Dit maakt The Spot woest en hij zint op wraak, wat uiteindelijk de wervelende actie in gang zet. Ondertussen maken de ouders van Miles Morales zich zorgen over hun tienerzoon, van wie zij niet weten dat hij Spider-Man is. Het levert saaie scènes op over ouderschap.
Om veel valt nog wel te lachen, zoals het moment waarop de actie zich even afspeelt in de wereld van Playmobil: The Movie. Het is bovendien een film die roept om een pauzeknop, zodat rustig alle speelse verwijzingen en gebbetjes in het decor in kaart kunnen worden gebracht. Een grap van Spider-Punk, een anarchistische versie van Spider-Man uit een ander universum, over kapitalisme is echter een gotspe in een film vol product placement. En getuige het ‘to be continued’ aan het eind, een echt WTF-moment, wordt ook dit product weer uitentreuren uitgemolken. De lol is er zo wel vanaf.
Al ruim dertig jaar is het oostelijk deel van de Democratische Republiek Congo een hel op aarde. Het immense land, zo groot als West-Europa, heeft als persoonlijk wingewest van de Belgische koning in de negentiende eeuw, als kolonie en als postkoloniale dictatuur al vele plunderaars voorbij zien trekken. Sinds het eind van de genocide in Rwanda in 1994 is de hoeveelheid gewapende groepen die, met hulp van buurlanden, in Oost-Congo een graantje van de minerale rijkdommen willen meepikken alleen maar toegenomen. Met grote humanitaire nood en de vreselijkste mensenrechtenschendingen tot gevolg.
Het valt daarom te prijzen dat de Amerikaanse regering de afgelopen maanden pogingen heeft ondernomen om tot een vredesovereenkomst te komen. Vertegenwoordigers van Congo en Rwanda tekenden afgelopen week in Washington een akkoord dat door de Amerikanen gepresenteerd werd als een definitief eind aan het bloedvergieten. Het is een „geweldige dag voor Afrika en, eigenlijk, een geweldige dag voor de wereld”, concludeerde president Donald Trump op zijn socialemediaplatform. Om er direct aan toe te voegen dat hij ondanks zijn inspanningen waarschijnlijk toch de Nobelprijs voor de Vrede misloopt – een obsessie die hem al wat langer bezighoudt.
Of het hem nu gaat om de Nobelprijs of niet, op de deal valt sowieso veel af te dingen. Belangrijkste punt van kritiek is dat er geen duidelijk plan is hoe de vredesovereenkomst gehandhaafd kan worden. Bovendien zat bij de totstandkoming een aantal essentiële partijen niet aan tafel. Het conflict presenteren als een gelijkwaardige oorlog tussen twee buurlanden is een simplificatie die geen recht doet aan de in decennia steeds complexer geworden situatie. Zo was rebellengroep M23 in Washington niet vertegenwoordigd. Zij doet mee in een parallel proces in Qatar, waarvan de uitkomsten vooralsnog ongewis zijn. Dat maakt de deal die gesloten is behoorlijk wankel.
Begin dit jaar heeft M23 de miljoenensteden Goma en Bukavu ingenomen en in de regio alternatieve bestuursstructuren opgezet. M23 wordt door Rwanda gesteund met wapens en militair advies, maar bestaat goeddeels uit Congolezen. Zijn zij bereid hun net ingenomen gebied en machtsstructuren weer prijs te geven? En als dat al zo is, wie gaat er op toezien dat de rebellen ontwapend worden? Net als Rwanda hebben ook Oeganda en Burundi de laatste jaren van gestolen mineralen uit Oost-Congo geprofiteerd. Ze exporteren grondstoffen die in hun eigen bodem niet of nauwelijks voorkomen. Ook die landen waren niet bij de gesprekken in de VS present.
Net als bij de eerder door Trump gepresenteerde deal voor Oekraïne, lijken voor de VS ook in Congo grondstoffen een grote rol te spelen. De VS hebben een achterstand op China in het veilig stellen van zeldzame aardmetalen die nodig zijn voor de energietransitie. Volgens Trump kunnen de VS in ruil voor hun bemiddelende rol toegang krijgen tot die zo noodzakelijke stoffen. Het zou voor de Congolezen goed nieuws zijn als dit economische motief tot langdurige Amerikaanse betrokkenheid bij de veiligheid in Congo zou leiden. Maar het zelfde voorbeeld uit Oekraïne laat zien dat dit bepaald geen garantie is.
Rwanda heeft jarenlang de territoriale integriteit van Congo geschonden en een gruwelijke oorlog aangejaagd. Dat er geen afspraken zijn gemaakt over berechting van deze misdaden, noemde de Congolese dokter en mensenrechtenactivist Denis Mukwege in The New York Times terecht een gemiste kans: „De VS kunnen beter.” Mukwege won al wel eens de Nobelprijs voor de Vrede.
Lees ook
Lees ook: Is dit het einde van het conflict tussen Rwanda en Congo? En drie andere vragen.
Frans Willem Saris, die afgelopen zondag na een kort ziekbed op 83-jarige leeftijd overleed, was een visionair fysicus. „We hebben een energieprobleem”, stelde hij al in de jaren tachtig van de vorige eeuw. En verbond daar consequenties aan.
Saris, toen directeur van het Amsterdamse onderzoeksinstituut Amolf, voegde de daad bij het woord. Hij initieerde projecten op het gebied van zonne-energie en duurzame ontwikkeling, fundamenteel onderzoek met maatschappelijke impact. „Jouw proefschrift laat zien dat een wetenschapper zich wel degelijk door maatschappelijke idealen mag en kan laten leiden”, aldus professor Saris in 1985 in zijn laudatio voor zonnecelpionier Wim Sinke.
Veertig jaar later bouwt SolarNL, een consortium van universiteiten en bedrijven, voort op expertise die destijds mede op Amolf is ontwikkeld. Met steun van het Nationaal Groeifonds werkt men aan nieuwe technologie voor de volgende generatie zonnepanelen.
„Frans Saris daagde ons uit boven onszelf uit te stijgen”, zegt Albert Polman, in 1989 bij Saris gepromoveerd. „Hij hielp je de beste keuzes maken, in je onderzoek en bij het uitstippelen van je verdere carrière. Heel genereus.” Van 2006 tot 2013 was Polman Amolf-directeur, nu is hij er groepsleider op het gebied van zonne-energie.
Als instituutsmanager spiegelde Saris zich aan Jacob Kistemaker, oprichter en eerste directeur van Amolf. Als de koffie maar goed is, een gevleugelde uitspraak van Kistemaker, is de titel van een recente bundel ‘verhaaltjes’ over Saris’ leven in het lab. „Saris heeft die Amolf-cultuur, gekenmerkt door wederzijds vertrouwen en persoonlijk welbevinden, alleen maar versterkt”, aldus Polman.
Openheid
Saris studeerde natuurkunde in Amsterdam en promoveerde in 1971 in Leiden bij Kistemaker op röntgenstraling. Op Amolf maakte hij in 1964 zijn opwachting als student-assistent. Van 1986 tot 1996 was hij er directeur. Openheid stond hoog in het vaandel en journalist Jannetje Koelewijn, toen Vrij Nederland, mocht een maand lang op het instituut in de keuken kijken, resulterend in het artikel De promotiefabriek.
Zijn oratie als bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, mei 1981, baarde opzien. In Dagboek van een fysicus deed Saris verslag van zijn belevenissen als onderzoeker in Moskou, Amsterdam en Yorktown Heights. Twee jaar na Laboratory Life van Bruno Latour vormde de rede een nieuwe aanval op het beeld van de waardevrije wetenschapper die zich door nieuwsgierigheid laat leiden en louter rationeel opereert.
In 1996 trad Saris aan als directievoorzitter van het ECN (Energieonderzoek Centrum Nederland) in Petten. Dat hield zich naast kernenergie bezig met wind- en zonne-energie. Problemen met de veiligheidscultuur rond het gebruik van de kernreactor brachten hem ertoe op te stappen. Met kernenergie had Saris niets. Overbodig, vond hij, en duurder dan olie en gas, zon of wind. „Waarom zegt de overheid niet: voordat jullie nieuwe kerncentrales bouwen eerst het afvalprobleem oplossen?”
Na zijn vertrek bij het ECN ging Saris op de Universiteit Leiden aan de slag als decaan van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Hij initieerde er de Tinbergenlezing (de eerste in 2004 door Richard Dawkins), wekelijkse This week’s discoveries-lunchlezingen en de eindejaarsboekjes Waar wij trots op zijn.
„Een sterke bestuurder”, zegt Douwe Breimer, toen rector magnificus. „Frans straalde enthousiasme uit, keek over de grenzen van afzonderlijke disciplines en hechtte aan populariseren, aan het bereiken van het grote publiek. Hij was heel direct, had uitgesproken opvattingen en kon ook mensen bruuskeren. Tegelijk was hij zeer benaderbaar, zijn deur stond altijd open.”
Brede visie
In de raad van decanen viel Saris op door zijn brede visie, zegt Breimer. „Bij de nieuwe Faculteit der Kunsten speelde de vraag of je op een uitvoerend werk met toelichtende tekst kon promoveren. In Frans Saris had ik toen een sterk medestander.”
Zelf was Saris liefhebber van moderne muziek. Bij de opening van een ionenbundelfaciliteit op Amolf gaf hij componist en cellist Frances-Marie Uitti opdracht voor een muziekstuk voor ‘cello en twee slaginstrumenten’: sissende en klapperende Van de Graaff-versnellers.
Saris beschikte over een trefzekere pen en met zijn redacteurschap van De Gids, columns in NRC Handelsblad en Het Financieele Dagblad en boeken als Darwins cijferslot (over evolutie) zocht hij de breedte, en mengde hij zich in het maatschappelijk debat. Als afscheidscollege schreef hij in 2007 een toneeltekst met rollen voor Francis Bacon, Einstein, Kafka, Spinoza en anderen. Het leverde een vermakelijke performance op.
Een fysicus experimenteert, zo ook Saris. Toen echtgenote Pien Bertelsmann dementeerde, roerde hij het ‘knuffelhormoon’ oxytocine door haar havermoutpap. Het werkte, vond hij, maar was het een placebo-effect? Pien overleed in 2016.
De laatste jaren deed Saris vooral van zich spreken op het gebied van duurzaamheid. Met kunstenares Ursula Neubauer publiceerde hij boeken over de Surinaamse marrons en het natuur- en woestijnleven in centraal-Namibië. Als overtuigd pacifist woonde hij enige tijd in Costa Rica: een land zonder leger.
Op levensbeschouwelijk terrein herkende Frans Saris zich in het Deus sive Natura van Spinoza: God en de natuur vallen samen. Uit zijn kerstbrief van 2017: „Is Deus sive Natura niet dé manier om het wonderbaarlijke te verwoorden? Het sacrale, het respect en de eerbied voor moeder natuur die bij de 21ste-eeuwse mens, de homo economicus, zo node wordt gemist?”
Vanavond is het zover: de verloofden Magdalena Eriksson en Pernille Harder staan samen op het veld, tegenover elkaar. De een speelt voor Zweden, de ander voor Denemarken. Ze vormen al meer dan tien jaar een paar.
In het mannenvoetbal wordt vaak lang en uitgebreid stilgestaan bij broers die tegen elkaar spelen, maar dat is klein bier vergeleken met wat er op dit EK voor vrouwen gebeurt. Niks broers, geliefden! Neem Viviane Miedema (Nl) en Beth Mead (Eng). Ook zij kunnen met enig geluk nog tegenover elkaar komen te staan.
Of moet ik schrijven: met enig ongeluk? Want hoe gaat dat als je elkaar, in voetbaltermen, vooral „veel pijn wilt doen”? Wat app je elkaar ‘s morgens vanuit verschillende spelershotels? „Succes”? Of: „Sterf!” Geef je een geliefde zelfvertrouwen of kom je met een vernuftige poging haar uit het veld te slaan, tenminste voor die dag?
Dit fenomeen illustreert nog eens het grootste verschil met de mannen: niet de wijze waarop spelers een hoekschop nemen of de buitenspelval hanteren, maar de eerlijkheid over eigen seksuele geaardheid. Het aantal spelers dat bij het afgelopen EK voor mannen publiekelijk uit de kast was? Nul. Bij dit EK voor vrouwen? Bijna 20 procent: 73 van de 368 deelnemende spelers. Pubquiz: hoeveel bij Oranje? Antwoord: 8. (Bron: Outsports.com)
En vanavond dus Harder versus Eriksson. Voor gelijkheid binnen de relatie zou het goed zijn als Denemarken wint, want de laatste keer dat het tegen Zweden speelde was vernederend. In Solna, Zweden, werd het 6-1. Zeg dan maar dat het „leuk” is om tegen je liefde te spelen.