N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De term ‘wetenschapscommunicatie’ geeft me soms kriebels. Het begint er al mee dat iedereen hem anders interpreteert. In hun rapport over het nieuwe nationaal wetenschapscommunicatie-centrum bakenen Alex Verkade en Ionica Smeets hem daarom helder af. Het gaat hun om het gesprek tussen wetenschap en burgers, schrijven ze. En: burgers willen geïnformeerd worden over onderzoek dat grotendeels met hun belastinggeld wordt bekostigd. Ze willen over de resultaten horen en meedenken over de gevolgen daarvan.
Veel wetenschappers hebben intussen een diffuser beeld. Studentenwerving valt toch ook onder wetenschapscommunicatie? En ja, natuurlijk is het belangrijk – en leuk! – om publiekslezingen te geven of burgerparticipatieprojecten te organiseren. Maar: zijn er ook strategieën om meer volgers te krijgen op Linkedin? Om in de krant te komen? Laatst stelde iemand zelfs voor om op deze plek als ghostwriter, onder mijn naam, over zijn onderzoeksinstituut te schrijven.
Het komt natuurlijk doordat aandacht bijna cruciaal is geworden in de harde competitie om onderzoekssubsidies. En iedereen weet dat daardoor in de communicatie van onderzoekers weleens te rooskleurige termen sluipen. Neem de voorbarige beloftes bij protonentherapie (bij kanker) of een op majorana-deeltjes gebaseerde quantumcomputer.
Onderzoek uit de wetenschapscommunicatie laat helder zien dat je zulke overdrijvingen niet zomaar op journalisten kunt afschuiven. Meestal blijkt de bron een persbericht waarin een universitaire persvoorlichter hyperbolen als ‘baanbrekend’ of ‘revolutionair’ heeft gezet – en als het goed is lazen de betreffende wetenschappers toen toch mee.
Optimistischer kun je zeggen dat deze bevinding precies de kracht van wetenschap illustreert. Want die schuilt in de wetenschappelijke methode die onderzoekers de kans én plicht geeft om elkaars werk, uitspraken en ideeën te bekritiseren, controleren en verifiëren. En juist dat systematische mangelen, controleren en overdoen van elkaars werk helpt om onzin, tunnelvisie en misinterpretatie te scheiden van feit, inzicht en theorie – zelfs al gaat er onderweg weleens wat mis.
Sterker, het is goed om ook die wetenschappelijke methodes met burgers te bespreken, merken communicatie-experts. Dat neemt stereotiepe vooroordelen over wetenschappers weg en helpt om hun werk te duiden. En dat sluit weer aan bij een belangrijk motief voor dat gesprek tussen wetenschap en samenleving uit het eerder genoemde rapport: het kan burgers helpen ‘om beter geïnformeerde keuzes’ te maken wat ‘het functioneren van democratie ten goede komt’. En daar is weinig tegenin te brengen.
Toch bekropen me zelfs bij het rapport twijfels: toen het nóg een motief besprak: het economische belang. Kennis zorgt voor economische bloei en onderzoek, aldus de auteurs. En onderzoek wordt relevanter als het aansluit bij vragen ‘vanuit de samenleving’ en als onderzoeksresultaten ‘gebruikt kunnen worden voor verhoging van welzijn en welvaart’.
Maar mij schoot te binnen hoe documentairemaker Frans Bromet eind jaren negentig aan mensen vroeg of ze altijd en overal bereikbaar zouden willen zijn. Alsjeblieft niet, antwoordden de meesten stellig. Als het aan hen had gelegen had de smartphone er niet hoeven komen. Een technologie kan de wereld dus óók veroveren als de samenleving er níét eerst om heeft gevraagd.
Je ziet het opnieuw nu grote techbedrijven, die vaak en veel met onderzoekers spreken, de ene na de andere AI-toepassing in de markt zetten – waarbij winstgevendheid al snel zwaarder weegt dan welzijn. De meeste wetenschapscommunicatie over AI, als gesprek tussen burgers en samenleving, hobbelt er achter aan.
Nog iets: de keerzijden van technologie treffen juist de zwakste groepen het hardst, liet Sheila Jasanoff in haar boek The Ethics of Invention al zien. Telkens blijken mensen met de gevaarlijkste beroepen, geregeld ten dienste van een technologie, ook het vaakst bij snelwegen en andere bronnen van fijnstof te wonen, enkel de ongezondste producten uit de voedingsindustrie te kunnen kopen en door algoritmes te worden gedupeerd – wereldwijd, én in Nederland. Tegelijk doen juist deze mensen zelden mee aan dat gesprek over de gevolgen van wetenschap en technologie. En dit staat nog los van de natuur en alle organismen daarin die geen stem hebben en er ook bekaaid afkomen.
Misschien knaagt dat vooral: kan wetenschapscommunicatie haar eigen beloftes en voornemens wel waarmaken? Want op zaken als de macht van bedrijven, de marginale positie van grote groepen mensen, de onvoorspelbaarheid van technologische evolutie en een smalle definitie van welzijn heeft zulke communicatie maar beperkt invloed. Al kun je dat, optimistischer, óók zien als duwtje om het beter te doen. „De zorg voor mensen en hun lot moet altijd de belangrijkste drijfveer vormen voor alle technologische inspanning […]. Vergeet dat nooit bij al jullie diagrammen en vergelijkingen”, zei Einstein tenslotte al.