Een Surinaams kerstverhaal


Karin Amatmoekrim

Nog een verlaat kerstverhaaltje voor wie net als ik niet snel genoeg krijgt van deze periode van duisternis en licht, van warmte en kou. Het gaat over een meisje dat op 25 december op haar dooie gemak en moederziel alleen naar het ziekenhuis in Paramaribo wandelde. Een paar uur later beviel ze van een kindje, en dat was ik. Een kerstcadeautje, noemden de mensen me in mijn jeugd, wanneer ze hoorden op welke dag mijn verjaardag viel. Ik was een cadeau voor mijn moeder, dat klopt, en ik denk ook dat met mij Kerstmis voor eens en altijd zijn intrede bij haar deed want godsamme wat houd ik van Kerst, en wat heb ik mijn moeder (van geboorte een mohammedaan dus niet opgegroeid met christelijke tradities) gedwongen er net zoveel van te houden als ik.

Een paar jaar na mijn geboorte verhuisden we naar Nederland, waar het koud was en waar Kerst daarom nog beter tot zijn recht kwam. De duisternis die buiten al vroeg inviel, werd binnen verdreven door kaarslicht, en wie het geluk had een houthaard te hebben, stookte het vuur extra hoog op, in een magistrale combinatie van warmte en licht.

Wij hadden geen haard, maar wel een boom waarin bontgekleurde lichtjes knipperden dat het een lieve lust was. Het uitkiezen en het vervoeren van de kerstboom was een familie-uitje. Dat klinkt idyllischer dan het was, want we hadden geen auto dus we laadden het gevaarte op de fiets, de stam op het stuur, en het lichaam van takken op het zadel. In de tochtige kustplaats van mijn jeugd leek het altijd te waaien, en op elke hoek die we omsloegen wachtte ons een windstoot van jewelste, maar dat gaf niks want we hielden de boom stevig vast met onze handen in wanten tegen de kou, en tegen de prikkende naalden van de onwillige den.

In de kerstmissen van mijn jeugd waren er gebakken krieltjes en kiprollade, tafels gedekt met groene en rode papieren servetten, en avonden voor de televisie die elk jaar opnieuw dezelfde films uitzond. Van alle verhalen die ik keer op keer wilde horen, was het verhaal van Scrooge veruit mijn favoriet. Een eenzame, oude man die van ellende om zich heen sloeg, een arm maar liefdevol gezin, de dampende schalen waaromheen de kinderen zich die avond verzamelden, kleine manke Timmie die iedereen vertederde – alles tegen het dickensiaanse decor van Londen onder een dikke laag sneeuw. De drie spoken maakten het echter af voor mij. Geesten en vloeken, zegeningen en voorouders die iemand beschermen tegen het kwaad – het kwam me allemaal erg Surinaams voor, ondanks de sneeuw, en de Britse hoge hoeden en overschoenen. Hier werd een oerverhaal verteld, zoveel was mij wel duidelijk. En in elk oerverhaal komen er geesten voorbij, als belichaming van dat wat wij niet kunnen verklaren.

Mijn eigen oerverhaal was dat van dat meisje, dat naar het ziekenhuis liep en in haar eentje van een kindje beviel. Ik was eigenlijk net als Jezus, dacht ik onbescheiden, want ook mijn moeder was heilig, en ik was ook een kerstcadeautje waar mensen blij van werden. Die herders die werden afgebeeld rondom Jezus’ kribbe, begreep ik trouwens niet, dus ik ging ervanuit dat het geesten waren, net als die van Scrooge. Wij hadden namelijk ook geesten, of eigenlijk hadden we er maar één, maar dat was dan ook een hele lieve, en eentje die mijn moeder zelf opriep wanneer ze eenzaam was. Het was haar eigen moeder, de oma die ik niet kende omdat ze stierf toen mijn moeder nog een kind was. Met Kerst vertelde mijn moeder over haar, over haar kleine handen, haar lieve ronde gezicht, haar zachte stem die ze nooit verhief, hoe stout haar kinderen ook waren. Misschien vierde mijn oma geen Kerst, maar ze was op 25 december toch bij ons omdat Kerstmis betekende samenzijn, en de mensen missen die er niet meer waren. En dat kleine Tim in A Christmas Carol stierf vond iedereen elke keer weer zielig, maar ik vond het nogal logisch, want zonder duisternis waarderen we misschien nooit volledig het licht.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.