Column | Kleien en tekortschieten

Gemma Venhuizen

Zondagmiddag kreeg ik per ongeluk een homp klei in handen. Ik was aan het lunchen op een terras in Amsterdam-Noord, en halverwege de bloemkoolsoep viel mijn oog op een man met een schort. Hij hanteerde een knoflookpers waar roodbruine spaghettisliertjes klei uitkwamen. Prompt kreeg ik flashbacks naar knutselsessies uit mijn jeugd. Play-Doh, fimoklei, koekjesdeeg, dat heerlijke gevoel van kneden in een zachte massa. De soep droop van mijn lepel, de man zag mijn begerige blik en riep: „Er is genoeg! Doe mee!”

Voor ik het wist stond ik met een schort om, geconfronteerd met mijn eigen falen. Weer een déjà-vu: kleien en tekortschieten. Altijd eindigde mijn geknutsel in teleurstelling. Ecoline geknoeid, viltstift uitgeschoten. Nooit leek de werkelijkheid op het plaatje in mijn hoofd – een eerste levensles.

In het wilde weg kleien was niet de bedoeling, zei de man die zich voorstelde als Vincent: elke deelnemer moest een huisje maken. Alle kleihuisjes maakten deel uit van ‘De Nieuwste Wijk’, een initiatief om buurtbewoners te laten nadenken over woningnood. Eind mei zouden de kunstwerken belangeloos geveild worden door een BN’er. De opbrengst ging naar aardbevingsslachtoffers in Turkije en Syrië.

Het zweet brak me uit. Tegen zo’n sympathiek initiatief viel niet op te kleien. Om me heen boetseerden deelnemers paleizen; ik kneedde in het wilde weg. Het resultaat was een slakkenhuis met tanden. „Bijzonder”, zei Vincent na een lange stilte.

Kort erna sloeg het onheil toe: het krat waarin hij de kunstwerken naar de expositieruimte droeg, brak in tweeën. Alle net gekleide paleizen sloegen op de tegels te pletter tot vormeloze koeienvlaaien. Slechts één kleiwerk overleefde, omdat het bovenop had gelegen: mijn monsterslakkenhuis zou de veiling moeten redden. Beschaamd keerde ik huiswaarts.

De volgende dag presenteerde ik in heemtuin Thijsse’s Hof een plantenboek. Bij de borrel ontdekte ik roodbruine restjes onder mijn nagels; ik vluchtte de wc in om ze schoon te boenen. Tevergeefs. Naast de doorspoelknop stonden allerlei doosjes dierenpoep tentoongesteld: hazenkeutels, egelworstjes, muizenstrontjes. Alleen de mensendrol ontbrak.

Ik dacht aan de actie ‘Give a shit’, waarover ik in De Stentor had gelezen. „Verderop (wellicht onsmakelijke) beelden van een vliegende drol”, had boven het stuk gestaan, dus kon ik niet anders dan verder lezen. Menselijke ontlasting zit vol nutriënten, en een collectief pleit ervoor die ‘alternatieve reststroom’ terug te brengen naar de landbouw. „In een sluitende kringloop zouden de afvalstoffen van de mens weer op mijn land moeten komen”, aldus een geïnterviewde boer. Landwinkels bezigen nu de leus: „Doe je boodschappen? Laat er ook een achter.” De vliegende drol oogde als boetseerklei.

Na het toiletbezoek schudde ik een kennis de hand. Hij staarde naar de rouwrandjes onder mijn nagels. „Klei”, zei ik snel, maar de pinda’s raakte hij niet meer aan.

Gemma Venhuizen is biologieredacteur bij NRC en schrijft elke woensdag een column op deze plek.