Spaar je een moeder die jammert, huilt, klaagt, raast en jou van alles de schuld geeft?

ZAP In de film Puinhoop toont Allard Detiger zijn verpieterende moeder, die in een instelling zit. Ze drijft er iedereen tot ver voorbij de wanhoop. Maar haar zoon blijft verrassend geduldig.

In de film Puinhoop toont Allard Detiger de ellende van zijn moeder.
In de film Puinhoop toont Allard Detiger de ellende van zijn moeder. Foto KRO-NCRV

Is het meedogenloos hoe Allard Detiger zijn moeders ellende tentoonstelt? Hij neemt ons in zijn film Puinhoop mee achter de voordeur van het huis waar hij opgroeide en in geen jaren meer is geweest. De berg spullen staat inmiddels anderhalve meter hoog. Stapels en stapels paperassen, kleren, zooi. Kilo’s wasgoed voor een wasmachine die het niet meer doet, haar wc – de bril is afgebroken – bekleed met haar ontlasting. De buren in haar straat – een jaren zeventig woonerf – hebben de politie gebeld, de politie heeft Allard Detiger gebeld, haar jongste zoon.

Hij spaart z’n moeder niet, nee. De eerste keer dat wij haar in levende lijve te zien krijgen – ze zit in een instelling – oogt ze verpieterd en is ze een schim van de vrouw die we eerder op een oude film zagen lachen naast een klein blond jongetje. Ze jammert, ze huilt, ze klaagt en raast. Haar ogen doen het niet meer. Ze wassen haar niet. Ze heeft haar eten laten staan, want ze is zo beroerd, zó beroerd. Haar zoon, zegt ze waar hij bij staat, heeft z’n moeder naar de knoppen geholpen.

Wat zij hém zoal naar het hoofd slingert is ook bepaald niet mals. Vijfentwintig berichten op zijn antwoordapparaat. Beginnend met ‘dit gaat verkeerd, dit gaat helemaal hartstikke fout’, via ‘help me nou, help me nou’ en eindigend bij ‘help me niet, dan pleeg ik wel zelfmoord’. Ik kan me niet herinneren of de kijker op dit punt in de film al weet wat haar mankeert – de diagnose borderline valt ergens, depressie, narcisme – maar dat ze onhandelbaar en niet te harden is, is duidelijk. Ze drijft artsen, verpleegkundigen en verzorgenden tot ver voorbij wanhoop. Ze scheldt, schreeuwt, gooit, dreigt en stopt niet. Zo bekeken blijft haar zoon nog verrassend geduldig, maar dat kan ook komen omdat de camera loopt.

Blowend en rokend op de bank

Allard Detiger richt zijn camera op zijn moeder, en op zichzelf en zijn jeugd met haar. Een vriend van vroeger vertelt hem dat alle jongetjes van de buurt dezelfde droom droomden: dat ze met z’n allen Allards huis gingen opruimen. Het was toen al een puinhoop. Een vader was er niet, wel een acht jaar oudere half-broer die op z’n achttiende naar Amerika vertrok en nooit meer terugkwam. De tennisleraar van toen zag in Allard een vriendelijk, verlegen jongetje. „Speels, kinderlijker dan de rest. Aandoenlijk.” Een talentvol tennisser ook. Met een moeder die lachte als hij won, en onbenaderbaar werd als hij verloor. „Zij had een slechte dag als het met jou niet goed ging.” Zal niet makkelijk geweest zijn voor deze oplettende tennisleraar om dit jongetje weer met haar mee naar huis te laten gaan. „Jij was alles voor haar. De zingeving van haar leven, dat was jij.”

We zien Detiger vader worden van een dochter, Jana. Als baby, peuter, kleuter en vroegwijs meisje met een brilletje is zij de enige die iets van zachtheid weet op te roepen bij deze bozige grootmoeder. Is het een daad van liefde, van mededogen, van opoffering dat Detiger bereid is de liefde van en voor dit meisje te delen met zijn moeder? Zo heel goed lijkt het hem zelf niet te gaan. Als je hem af en toe blowend en rokend op de bank ziet hangen, bak ijs en yoghurt onder handbereik, dan lijkt hij ineens op van de vrouw die hem grootbracht. De vrouw die in notitieboekjes gedichten over haar verdriet om hem scheef. Uit ‘Een gedicht van een moeder’: „Ik ben je kwijt aan je eigen leven”

Pas als zijn moeder zodanig onder de medicijnen zit dat ze niet eens meer kán klagen, horen we haar iets vertellen over haar achtergrond en verleden. In haar beleving is alle ellende begonnen toen er ineens een vreemd kind in haar kamer lag. Haar moeder had verzuimd te zeggen dat ze een zusje kreeg. „Ik heb geen reden om te haten en toch doe ik het.”

We volgen haar tot ze dood is. Een uitgemergeld vogeltje in een ziekenhuisbed met twee volwassen zoons in de kamer die huilen om wat ze niet was.