N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wereldkunst Het werk van de Keniase kunstenares Wangechi Mutu is veelkleurig en weelderig en combineert dat met nauwelijks verholen geweld. Dat maakt het eigen en krachtig. Haar werk is nu te zien op een solo-expositie in New York.
Soms moet je eerst snijden om te kunnen binden. Ergens in een donker hoekje van de grote, adembenemende Wangechi Mutu-solo in het New Museum in New York zit alle boosheid samengebald. Bijna verborgen, in de schemering, draait daar een korte film waarin we de Keniaans-Amerikaanse kunstenaar Mutu zelf zien, staand op een heuvel, gefilmd van onderaf tegen een ondergaande zon, terwijl ze ruim vijf minuten lang op een houtblok beukt.
Ze doet dat met een zogenaamde panga, een soort machete die in het zuiden en oosten van Afrika wordt gebruikt voor allerhande praktische zaken, variërend van hakken en graven en kappen tot het beschermen van dieren – maar het is ook het wapen waarmee tijdens de Rwandese genocide van 1994 naar schatting een miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s werden vermoord.
Mutu’s hakken (galmend geluid van metaal op hout) is doelloos, het lijkt hoogstens een uitlaatklep voor agressie en machteloosheid. Tot je de titel ziet van het werk: Cutting. Daarmee valt er veel op zijn plek. Ineens snap je de onaanzienlijke plek binnen de tentoonstelling, en de bijna gegeneerde manier waarop Mutu (50) het hak-werk presenteert: hier schemert schaamte. Niet alleen voor de ongecontroleerde agressie en het bijna primitieve gebeuk, maar vooral omdat doorsnijden, afsnijden, het laatste is wat Mutu wil met haar werk.
Niet voor niets heet de New Museum-tentoonstelling (haar grootste ooit) Intertwined (vervlochten) en loopt haar werk over van de verbindingen en combinaties en connecties. Dat zie je het mooiste op de tweede verdieping van het New Museum, die is gewijd aan de collages die Mutu al vanaf het begin van haar carrière maakt: weelderige, overweldigende, maar vaak ook onrustbarende werken.
Discoqueen
Neem het prachtige tweeluik Yo Mama (2003): de dominante kleur is roze, en op het eerste gezicht heeft het in zijn combinatie van allerlei soorten beelden iets surrealistisch. Op het rechterpaneel zien we een gestileerd tropisch eiland, het linkerdeel wordt gedomineerd door een wezen dat is opgetrokken uit verschillende ‘puzzelstukken’ in verschillende kleuren die als voornaamste overeenkomst hebben dat ze flink glitteren en glimmen – een wezen als een buitenaardse discoqueen. Om hen heen, in het roze, zinderen zonnen en manen en planeten. Het geheel is zo vol en rijk dat het even duurt voor je ziet dat de twee delen van het werk worden verbonden door een dikke witte slang: diens staart ligt op het tropische eiland, zijn lijf in de armen van onze queen. Maar de slang heeft geen kop meer: die is afgesneden, ligt bloederig op de grond en wordt doorspiest door de naaldhak van onze hoofdpersoon.
Hoe langer je kijkt, hoe meer het besef doordringt dat dit een strijd is om het paradijs: het eiland, de slang, de queen, het snijden. Mutu laat zien dat je, om nieuwe werelden te kunnen scheppen, af en toe iets moet durven doorsnijden – de persoon op het doek is dan ook gebaseerd op Funmilayo Ransome-Kuti, de moeder van de beroemde Nigeriaanse muzikant Fela Kuti, die als feminist en strijder tegen het kolonialisme mede de weg bereidde voor Fela’s invloedrijke activisme.
Collages
Cutting dus. Of beter: eerst afsnijden, dan weer opbouwen. Mutu’s tentoonstelling sluit daarmee óók mooi aan bij een groot boek dat de afgelopen week bij uitgeverij Phaidon verscheen: Vitamin C+, een aanstekelijk overzicht van meer dan honderd hedendaagse kunstenaars die met collage werken. Mutu zit daar vanzelfsprekend bij, maar ook veelgevraagde kunstenaars als Njideka Akunyili Crosby, Neo Matloga, Frida Orupabo, Tabita Rezaire en Deborah Roberts.
Wat opvalt is dat bijna al de collages van deze kunstenaars menselijke figuren tonen die door middel van kleding en omgeving die uit een andere context zijn gehaald nieuwe perspectieven, nieuwe betekenissen krijgen. Én dat zeker zeventig procent van de kunstenaars in het boek van kleur is.
Dat sluit mooi aan bij de overwegingen die Mutu zelf in de catalogus geeft om al vroeg in haar carrière met collages te beginnen. Allereerst, zo vertelt ze, zijn collages goedkoop om te maken (een factor die buitenstaanders nogal eens onderschatten: traditionele materialen als verf, doek en brons zijn voor jonge kunstenaars vaak duur, reden waarom ‘vroeg werk’ vaak uit goedkope materialen is opgetrokken).
Maar Mutu beschrijft ook hoe collages haar als jonge kunstenaar in staat stelden letterlijk een eigen wereld op te bouwen: als ze in tijdschriften keek, zo vertelt ze, presenteerden die altijd een volstrekt uniform wereldbeeld dat zwaar leunde op westerse waarden en verlangens. Juist door die wereld in stukken te knippen, en met de afzonderlijke delen vervolgens een eigen universum op te bouwen brak ze met deze wholeness – en kon ze opnieuw gaan bouwen, volgens haar eigen normen en ideeën. Wat ook precies de reden lijkt waarom collages in het algemeen op zwarte kunstenaars veel aantrekkingskracht uitoefenen.
Afrofuturisme
Het bijzondere aan Mutu is dat ze, anders dan de meeste genoemde collage-kunstenaars, verder is gegaan. In interviews heeft ze de verhouding van zwarte kunstenaars tot de traditionele witte kunstwereld wel eens als een abusive relationship omschreven: als er al zo lang een dominante stem bestaat ben je, voor je het weet, als zwarte een buitenstaander, die constant bezig is zich tot die dominante stem te verhouden, erop te reageren, je ertegen af te zetten, er commentaar op te leveren – waardoor je eigen stem blijft bestaan bij de gratie van die ander.
Voor Mutu was dat de reden om zich al vroeg te verdiepen in de traditie van het zogenaamde Afrofuturisme: een stroming in de zwarte kunst die een eigen, autonome toekomst fantaseert met behulp van filosofie, wetenschap en sciencefiction – los van het dominante westerse wereldbeeld, in een combinatie van surrealisme en utopisme, zoals je ook perfect ziet in Yo Mama.
Vervolgens ging Mutu nóg verder: na ruim twintig jaar in de Verenigde Staten te hebben geleefd, besloot ze in 2015 (deels) terug te keren naar haar geboorteland Kenia.
En toeval of niet, vanaf dat moment wordt haar werk véél vrijer – ze gaat grote sculpturen maken, begint te werken in brons en combineert in haar werk een steeds breder spectrum aan thema’s en onderwerpen – de aarde, surrealisme, afgodsbeelden, slavernijgeschiedenis, monsters, zwarte vrijheidsstrijders, wezens als bloemen: in het New Museum loopt, kruipt en kronkelt en vliegt het allemaal volstrekt vanzelfsprekend, en vooral: overtuigend door elkaar.
Dat feit maakt Intertwined al geweldig, maar nog bijzonderder is dat Mutu haar thema’s vervolgens volstrekt vanzelfsprekend tot universele hoogte weet op te tillen: haar werk mag dan uit heel andere bronnen putten dan de westerse kunstwereld gewend is, Mutu raakt aan fantasieën, angsten, godsbeelden en soorten schoonheid die iedereen raken. Hoe veelkleurig en weelderig haar werken ook zijn, je beseft óók dat juist de aanwezigheid van nauwelijks verholen geweld Mutu’s wereld zo eigen en krachtig maakt – niet omdat ze van geweld houdt, maar omdat snijden, afstand nemen een cruciale eerste stap is in het proces van heling en vereniging.
Mutu haalt die twee stappen niet uit elkaar, maar combineert ze, laat ze elkaar opstuwen, en juist dát maakt haar werk zo goed.
Strafwerk
Mede door gelaagdheid en die beeldenrijkdom is Mutu’s solo op dit moment waarschijnlijk dé hit in de New Yorkse kunstwereld – bijna iedereen die ik er tegenkwam begon spontaan de lof te zingen op deze bijzondere expositie. En dat deed me weer beseffen hoezeer we in Nederland dergelijke tentoonstellingen missen – en dat dat missen een breder probleem vertegenwoordigt. Hoe langer de inclusiviteitsdiscussie namelijk loopt, hoe meer het opvalt dat bijna iedereen in de kunstwereld heel welwillend staat tegenover inclusiviteit en integratie, maar het proces in toenemende mate zuchtend ondergaat.
Nederlandse musea belijden inclusiviteit met de mond, maar doen er in de praktijk weinig aan
Niet omdat ze niet willen of het belang er niet van inzien, maar omdat Nederlandse musea inclusiviteit óf met de mond belijden, maar er in de praktijk weinig aan doen (Hallo Voorlinden! Hallo Kunstmuseum Den Haag!) of omdat ze krampachtig proberen de niet-westerse kunst te presenteren binnen een traditioneel westers conceptueel kader waardoor het voor veel toeschouwers een soort strafwerk wordt (Hallo Stedelijk en Van Abbe!).
Waarom wordt het zo zelden prikkelend of aanlokkelijk gemaakt? Juist nu is er heel veel geweldige, aantrekkelijke, nieuwe topkunst, die óók inclusief is – we hadden gelukkig Kara Walker in De Pont, maar waar blijven Nederlandse solotentoonstellingen van Njideka Akuyili Crosby, Simone Leigh, Tschabalala Self, Kerry James Marshall, Tabita Rezaire, Portia Zvavahera en ga zo maar door?
Juist zij laten met hun rijke, complexe, verleidelijke én verbindende werk zien dat de westerse kunstwereld veel baat bij zulke nieuwe impulsen zou hebben – als de Nederlandse musea ze maar zouden durven tonen. Kunstenaars als Mutu slaan de brug en laten de kracht van integratie zien. En je wordt er vrolijk van: je hoeft maar even tussen de glunderende toeschouwer op Mutu’s tentoonstelling in New York rond te lopen om te beseffen hoeveel stimulerende impulsen zulke exposities kunnen opleveren. Gewoon even voorbij je eigen horizon kijken, musea. Even iets meer durven. Daar wordt iedereen beter van.