N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Eigentijdse muziek De Schotse componist James MacMillan, katholiek en zeer populair, wijdde zijn Vijfde symfonie aan de Heilige Geest. Hij dirigeert het werk zelf in de ZaterdagMatinee: „Dit stuk wijst me de weg vooruit.”
Nederland houdt van James MacMillan, en dat is wederzijds. De muziek van de Schotse componist en dirigent wordt hier veel gespeeld en geestdriftig ontvangen door zowel publiek als kritiek. In de NTR ZaterdagMatinee leidt MacMillan dit weekend het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor in een programma met onder meer zijn Vijfde symfonie, ‘Le grand Inconnu’ (2019). Het is een werk dat MacMillan (1959) na aan het hart ligt: „Ik verheug me hier al jaren op.”
Waarom zijn muziek zo goed valt in ons land is geen vraag die MacMillan kan beantwoorden. Maar hij vermoedt dat het te maken heeft met de koortraditie, die in Nederland op hoog niveau staat. MacMillan, die als belijdend katholiek ook liturgische muziek heeft geschreven, componeert in een idioom met vocaal-lyrische kwaliteiten, in zijn omvangrijke oeuvre voor koor, maar in zijn puur instrumentale muziek eveneens.
Ook de Vijfde symfonie is een gezongen werk. Er zijn verschillende beroemde koorsymfonieën in de muziekgeschiedenis, zoals de Negende van Beethoven (‘Alle Menschen werden Brüder’) en de Achtste van Mahler. Maar die van MacMillan ‘voelt’ anders. „Ik heb geen moment geprobeerd zulke grote voorbeelden na te volgen. Het werk is organisch ontstaan, zonder vooropgezet plan. Omdat het een ‘big statement’ is, muzikaal gezien, leek het me passend om het een symfonie te noemen.” Het stuk is sinds de première in 2019 (Edinburgh en Londen) niet meer uitgevoerd, maar verscheen wel op cd.
Bij MacMillan blijft het kooraandeel niet beperkt tot de finale, zoals bij Beethoven. In dat opzicht heeft zijn werk meer gemeen met de monumentale Achtste van Mahler, die ook geheel vocaal is gedacht. Bovendien gebruikt MacMillan net als Mahler strofen uit de pinksterhymne ‘Veni creator spiritus’, een lofzang op de Heilige Geest, die vaardig wordt over de apostelen. Maar anders dan Mahler bewaart MacMillan steeds een sfeer van intimiteit, geaccentueerd door de uitbundige en woeste climaxen die het werk ook bevat.
Zo bevat het middendeel uitgesponnen vocale solo’s voor zangers uit het koor. Het is níet de bedoeling om er solisten voor in te huren, zegt MacMillan: „Daarom is het perfect om dit werk hier te doen, want het Groot Omroepkoor heeft zulke solisten in zijn gelederen. Over een tijdje doe ik de symfonie in Estland, dat net als Nederland een geweldige koortraditie heeft. Dit zijn de ideale plekken voor mijn muziek.”
Lees ook: Met zijn verbeeldingskracht pakt MacMillan je telkens in
Elegante slag
In het Muziekcentrum van de Omroep in Hilversum heeft MacMillan deze regenachtige dinsdag een eerste orkestdoorloop van het werk gedaan. Na de lunch repeteert hij beide andere werken die op het Matinee-programma staan: de prachtige Ernste Gesänge van Hanns Eisler, met bariton Georg Nigl, én de wereldpremière van Peter-Jan Wagemans’ Ombre/marbre. MacMillan heeft een elegante slag, kalm en precies. Hij praat weinig, herhaalt een paar secties en herschikt de balans tussen de instrumentgroepen.
Al meer dan twintig jaar is MacMillan regelmatig te gast bij de omroepensembles. Aanvankelijk dirigeerde hij vooral „experimental stuff” van hemzelf en andere levende componisten. In 2010 werd de samenwerking geformaliseerd met een benoeming tot vaste gastdirigent van de Radio Kamer Filharmonie (RKF). In 2013 werd de RKF opgeheven in de snoeiharde cultuurbezuinigingen van Rutte I, maar de periode is geboekstaafd op enkele prachtige cd’s, met onder meer MacMillans slagwerkconcert Veni, veni, Emmanuel en zijn Magnificat.
Er zitten nog mensen uit die tijd in het Radio Filharmonisch en in het Groot Omroepkoor, zegt MacMillan. Tijdens de coronacrisis leidde hij het koor en orkest nog in de wereldpremière van zijn Christmas Oratorio, in een leeg Concertgebouw maar live op de radio: „Bizarre ervaring. Onze sopraan werd tegenhouden aan de grens, het was bijna helemaal niet doorgegaan.”
Hoewel het dirigeren inmiddels een „belangrijk deel” van zijn werkzaamheden vormt, was het nooit MacMillans bedoeling om dirigent te worden. „Ik ben pas begonnen toen ik een eind in de dertig was, toen ik gevraagd werd om mijn eigen werk uit te voeren. Maar achteraf bezien had ik als kind een organisatie-instinct. Als er groepjes zangers of blazers aangevoerd moesten worden, stond ik altijd vooraan.”
Behalve zijn eigen werk dirigeert MacMillan inmiddels een breed repertoire, met nadruk op muziek uit de afgelopen eeuw, veelal van levende collega’s. Helpt het dat hij zelf componist is? „Ik denk het wel. Er is een subliminaal begrip voor de oerdrift om muziek te willen schrijven, hoe dat voelt en wat het betekent.” Waar hij als componist een geheel eigen stem heeft, is hij als dirigent ambassadeur van het onderhavige stuk en moet hij „pluralist” zijn. Maar met Wagemans voelt hij een verwantschap: „Dat zit in de orkestkleuren, maar vooral in een antenne voor mysteriositeit.”
Alles anders
Meteen na de wereldpremière van het Christmas Oratorio stelde de Matinee hem een uitvoering van zijn Vijfde symfonie voor. MacMillan: „Dit stuk is enorm belangrijk voor mij. Tijdens het componeren voelde ik dat er iets veranderde in mijn muziek, dat heb ik nooit eerder gehad. Het is moeilijk om er de vinger op te leggen, maar dit stuk wijst me de weg vooruit.”
Het boek The Holy Spirit: fire of divine love van de Belgische karmeliet Wilfried Stinissen was een belangrijke inspiratiebron voor de symfonie. „Over de Vader en Zoon zijn veel muziekstukken gemaakt, maar de derde entiteit in de Drievuldigheid blijft daar een beetje bij achter. De Heilige Geest is iets vreemds, moeilijk om je mee te vereenzelvigen. Daarom heb ik ook voor de ondertitel Le grand Inconnu gekozen, het grote onbekende – in het Frans, want het Engelse ‘Great Unknown’ klinkt al snel als het Wilde Westen.”
MacMillan spreekt bedachtzaam, maakt een introverte indruk. Je gelooft hem onmiddellijk als hij zegt dat structuur voor hem belangrijk is en dat er doorgaans uitgebreide planning voorafgaat aan het schrijven van de noten. Maar bij zijn Vijfde symfonie was alles anders: „Het stuk gebéúrde gewoon. Het nam me mee. Ik had geen enkel plan toen ik begon, behalve dat het drie delen moesten worden, over de drie fysieke manifestaties van de Heilige Geest: lucht, levend water en vuur. Ik had ook geen teksten, alleen wat vage ideeën, en naarmate ik vorderde viel alles op zijn plek. Uiteindelijk heb ik fragmenten van de zestiende-eeuwse Spaanse mysticus Johannes van het Kruis gebruikt, enkele Latijnse hymnen en fragmenten uit de Bijbel. Die ken ik vrij aardig en ze vielen me gewoon in.”
Vurige tongen
De drie delen dragen de namen van de elementen. Ruah (Hebreeuws voor ‘lucht’) begint met het koor dat collectief ademt, en uit die ademtocht groeit gaandeweg een jubelende climax. Het tweede deel heet Zao (oud-Grieks voor ‘levend water’), een oudtestamentische frase die wordt ingelost met de komst van Christus. Het slotdeel heeft een Latijnse naam die ook volgens MacMillan zelf eigenaardig is: Igne vel igne, ‘vuur of vuur’. „De titel drukt de ambiguïteit uit van het vuur, dat zowel een vernietigende als een reinigende kracht is,” zegt MacMillan. Het element verwijst ook naar de vurige tongen die verschenen bij de uitstorting van de Heilige Geest over de apostelen.
Hij mag dan katholiek zijn en zijn symfonie een viering van de Heilige Geest, MacMillan componeert voor iedereen, zegt hij: „Muziek is ten diepste een spirituele kunstvorm. Dat zeggen zelfs mensen die zichzelf als niet-religieus beschouwen. Muziek stelt ons in staat om barrières te slechten en samen te komen. Er is ook geen boodschap die ik met mijn werk wil uitdrukken: de muziek, het schrijven ervan, is in zichzelf genoeg.”
Als we te spreken komen over zijn positie als katholieke componist in het landschap van de hedendaagse muziek ontsteekt er een zeker vuur in MacMillans woorden: „Ik voel me totaal niet perifeer of een vreemde eend in de bijt. De cultuurwereld wordt vaak gezien als een seculier-links bolwerk, maar zeker in de muziek, vanwege die spirituele kant, ligt dat anders.” Na een jeugdige flirt met het communisme bevindt hijzelf zich nu aan de rechts-conservatieve kant van het spectrum.
„Kijk naar de grote componisten van de vorige eeuw. Stravinsky was diepreligieus en verliefd op de Latijnse liturgie. Zijn tegenpool, Schönberg, keerde terug naar het jodendom en was een mysticus. John Cage wilde zijn beroemde stiltestuk 4’33” aanvankelijk ‘Silent prayer’ noemen. Talloze van mijn collega’s zijn overtuigd religieus.”
MacMillan somt de ene na de andere componist op, van Alfred Schnittke en Sofia Goebaidoelina tot John Tavener en Arvo Pärt, op een manier die doet vermoeden dat hij dit punt niet voor het eerst maakt: „De zoektocht naar het heilige bevindt zich in het hart van de moderne muziek.”