‘Ik vroeg me af of er meer vrouwen waren zoals Anna van Hannover’

Musicoloog Veronica van Amerongen in de Grote Kerk van Beverwijk waar het kerkorgel is bekostigd door Anna Elisabeth Geelvinck, de steenrijke weduwe van een achttiende-eeuwse Amsterdamse regent.


Foto Olivier Middendorp

Interview

Veronica van Amerongen Musicoloog Veronica van Amerongen deed vijf jaar onderzoek voor haar proefschrift Vrouwelijke muziekmecenassen in de Republiek der Nederlanden dat nu als boek is uitgegeven.

Ze was net getrouwd met stadhouder Willem Friso van Nassau en in de zomer van 1734 was ze zwanger. Maar toen haar man, de latere Willem IV, op veldtocht ging, zag ze haar kans schoon. De 24-jarige Anna van Hannover verliet het hof in Leeuwarden en keerde terug naar Londen, naar haar ouderlijk paleis. Ter ere van haar terugkeer verlengde de Engelse hofmuziekmeester Georg Friedrich Händel het operaseizoen. Maar Anna’s ouders moeten op haar ingepraat hebben: later die zomer vertrok ze huiswaarts, naar de Republiek der Nederlanden.

„Historici denken dat ze het er niet uithield”, vertelt musicoloog Veronica van Amerongen. „Ze was het hofleven in Londen gewend, met zijn rijke muziekcultuur. In Leeuwarden zat ze als het ware tussen de koeien. En ze dacht: help.”

Later nam Anna van Hannover (1709-1759) het muzikale heft in eigen hand, is te lezen in Van Amerongens zojuist verschenen boek Vrouwelijke muziekmecenassen in de Republiek der Nederlanden. Als twintiger was de muzikale Anna een financier geweest van haar muziekdocent Händel, als stadhoudersvrouw bracht ze het muziekleven in de Republiek op een hoger plan. Ze richtte een hofkapel op en leidde het orkest vermoedelijk jarenlang zelf vanachter haar klavecimbel.

„Ik vroeg me af of er in de Republiek meer vrouwen waren zoals Anna van Hannover”, vertelt Van Amerongen (1958) tijdens een gesprek over haar proefschrift dat deze maand als boek is uitgegeven. Het mecenaat van Anna – en van haar nazaten in de Republiek – was bekend uit eerder onderzoek van musicologen. Ook was al beschreven dat de Engelse koningsdochter Elizabeth Stuart (1596-1662), die een groot deel van haar leven in ballingschap in Den Haag doorbracht, eenzelfde rol had bekleed. Zij bracht de Engelse ‘masques’ naar de Republiek, musical-achtige spektakels waarin leden van de koninklijke familie zelf meespeelden. „Het was logisch dat vrouwen die rol aan het hof bekleedden”, verklaart Van Amerongen. „Als echtgenote moest je kinderen krijgen en zorgen voor de representatie.”

Muziek was elders in Europa al eeuwen onderdeel van de hofcultuur: de hoge adel gaf componisten opdrachten, en had musici in dienst voor concerten vol pracht en praal. De jonge Republiek kende niet zo’n traditie, maar aangetrouwde adellijke echtgenotes brachten die wel mee. Bovendien hoorde het bespelen van een instrument (liefst klavecimbel) voor meisjes van de elite ook in de lage landen bij de opvoeding.

Kerkorgel

Er moesten hier dus meer rijke vrouwen zijn die in die eeuwen het muziekleven hadden gefinancierd, dachten Van Amerongen en haar promotor, Bach-kenner Ton Koopman. Meer dan vijf jaar deed Van Amerongen speurwerk, naast haar werk als zelfstandig boomverzorger.

Dat speurwerk begon moeizaam, vertelt Van Amerongen. Bij de stadhoudersvrouwen was weinig meer te halen – daar was al veel biografisch onderzoek naar gedaan. Ook zocht ze naar rijke vrouwen die aan filantropie deden, onder meer via het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. Maar zo vond ze vooral vrouwen die hun geld nalieten aan een weeshuis of armenhuis.

Ik was al blij als ik een geboorte- en sterfdatum kon vinden

Op één vrouw na: Anna Elisabeth Geelvinck, de steenrijke weduwe van een achttiende-eeuwse Amsterdamse regent, kocht een kerkorgel voor de Grote Kerk in Beverwijk, waar ze zelf een hofstede bezat. Dat was niet zonder eigenbelang: ze ergerde zich aan „het schreeuwen van zommigen in de Gemeente”. Toch leek die aankoop in een traditie te passen. Anna van Hannover, en haar zoon Willem V en diens vrouw, hadden óók orgels aangekocht voor nabijgelegen kerken.

Dat gaf Van Amerongens onderzoek vaart. Nederlandse kerkorgels bleken uitstekend gedocumenteerd. „Er is een catalogus! In veertien dikke delen!” Uiteindelijk vond ze 29 orgels die in die zeventiende en achttiende eeuw deels of volledig door een vrouw zijn gefinancierd. „Dat was zeker geen uitzondering.” Getrouwde vrouwen schonken zo’n orgel vaak samen met hun echtgenoot: wettelijk had hij de zeggenschap over de financiën van het echtpaar. Ongetrouwde vrouwen en weduwen konden over hun eigen geld beschikken, en deden dat ook.

Partituren bleken een andere belangrijke bron van informatie. Ze vond 45 rijke of adellijke vrouwen aan wie partituren waren opgedragen. Daar moeten vrouwen bij geweest zijn die betaalden voor de compositie.

Zekerheid kreeg Van Amerongen daarover niet. Ze hoopte meer te weten te komen over de beweegredenen van die tientallen vrouwen die in de Republiek de muziekbeoefening stimuleerden of financierden. Zo verwonderde ze zich over Hester Graafland née Hooft (1740-1791), wellicht een nazaat van de zeventiende-eeuwse dichter Pieter Cornelis Hooft. Aan deze Hester Hooft werden maar liefst drie partituren opgedragen: zij en haar familie gaven vaak opdrachten aan de componist Bartholomeus Ruloffs.

Van Amerongen liep snel aan tegen de grenzen van de geschiedschrijving. „Ik was al blij als ik van een vrouw haar geboorte- en sterfdatum kon achterhalen.” Ze hoopt dat anderen voortborduren op haar werk. Historici onderschatten de rol van vrouwen, denkt ze. „Formeel waren ze tweederangs burgers. Hun man had een beroep, zij niet. Maar ze brachten vaak veel geld in, in het huwelijk. Ze moeten invloed hebben gehad.”