Spaarrente bij vier grootste Nederlandse banken weer (ietsje) hoger

Sparen Als laatste grote bank verhoogt de Volksbank de spaarrente bij SNS ook naar 0,75 procent. Door de hoge inflatie blijft sparen niet erg aantrekkelijk.

ING, Rabobank, ABN Amro en nu ook SNS verhogen de spaarrente.
ING, Rabobank, ABN Amro en nu ook SNS verhogen de spaarrente.

Foto Merlin Daleman

Klanten van de vier grootste banken kunnen nu allemaal rekenen op een spaarrente van 0,75 procent. Maandag werd bekend dat de Volksbank de rente van SNS verhoogt tot driekwart procent.

De trend is duidelijk gekeerd: vorig jaar betaalden grote spaarders nog een negatieve rente bij de vier grootste banken (ING, Rabobank, ABN Amro en SNS) voor hun spaargeld. Toch zetten de banken maar zeer kleine stapjes met hun spaarrente. Zeker afgezet tegen de depositorente bij de ECB (de rente voor banken om geld bij de centrale bank te stallen). Die is, na zeven verhogingen in minder dan een jaar tijd, inmiddels opgelopen tot 3,25 procent.

Banken hanteren bovendien bovengrenzen voor de spaarbedragen waarmee klanten profiteren van de rente van 0,75 procent. Bij ING is die grens nu relatief laag. Zo krijgen klanten van ING met meer dan tienduizend euro nog maar 0,65 procent rente over dat geld. Veel banken, zoals nu ook SNS en de RegioBank, geven een lager percentage van 0,25 procent rente boven een ton spaargeld.

De concurrentie durft meer. De digitale bank Bunq geeft inmiddels al 2,01 procent rente op spaargeld en Centraal Beheer 1,05 procent. In het buitenland geeft bijvoorbeeld de Franse Renault Bank 2,15 procent rente voor een vrij opneembare spaarrekening.


Lees ook: ECB kiest voor beperkte renteverhoging: 0,25 procentpunt

Sparen nog steeds niet echt lucratief

Door de inflatie is het nog steeds niet echt lucratief om te sparen. Volgens het CBS was de inflatie (berekend met een snelle raming) in april 5,2 procent. Vooral bij de kassa van de supermarkt is de inflatie te merken: mensen betaalden voor de categorie ‘voedingsmiddelen, dranken en tabak’ zelfs 13 procent meer dan een jaar eerder.

Het is aantrekkelijk voor banken om weinig haast te maken met het verhogen van de spaarrente, in tegenstelling tot de hypotheekrentes. Banken verdienen aan het verschil tussen rentes die ze betalen over bijvoorbeeld spaargeld, en rentes die ze ontvangen op uitgeleend geld – bijvoorbeeld op hypotheken of zakelijke leningen. Dit verschil heet ook wel de ‘rentemarge’. Het is van oudsher een van de belangrijkste bronnen van winst voor banken.

Toch zetten de banken maar zeer kleine stapjes met hun spaarrente

Afgelopen jaren stond dit model onder druk door de lage rentes op de financiële markten en van de centrale banken. Banken wilden negatieve rentes zo min mogelijk doorberekenen aan klanten.

Uit onderzoek van DNB bleek dat vooral in de tweede helft van 2022 de verdiensten van banken aan rentes is opgelopen. Ook werd bij de jaarcijfers de verwachting uitgesproken dat in 2023 de rentemarge nog verder zou stijgen. Doordat rentes op hypotheken voor jaren zijn vastgelegd, zit er enige vertraging in de winsten uit de rentemarge.

Rente vastzetten

Al met al is 0,75 procent voor spaargeld historisch gezien nog erg laag. In 2008 was er bijvoorbeeld een gemiddelde spaarrente van bijna 3 procent. Daarna daalde dit percentage fors met als dieptepunt een gemiddelde rente van 0,05 procent in 2021.

Wie beleggen te risicovol vindt, maar tegelijk de huidige spaarrentes te mager, kan ervoor kiezen geld voor langere tijd vast te zetten. Dit heet ook wel een ‘spaardeposito’. Wie z’n geld bijvoorbeeld bij ING voor drie jaar vast laat zetten, krijgt momenteel 1,7 procent rente. Bij ABN Amro is dat 2,1 procent.