Waarom treksprinkhanen alles eten, maar niet elkaar

Biologie Treksprinkhanen eten alles, maar opeen gepakt in een zwerm eten ze elkaar juist niet. Een giftige stof houdt soortgenoten op afstand.

Treksprinkhanen scheiden een stofje af dat ze onappetijtelijk maakt voor soortgenoten.
Treksprinkhanen scheiden een stofje af dat ze onappetijtelijk maakt voor soortgenoten.

Foto ePhotocorp

Ze eten vrijwel alles wat ze tegenkomen, behalve elkáár. Afrikaanse treksprinkhanen (Locusta migratoria) kunnen al zwermend grote, gewasvernietigende plagen vormen. Het ligt in de lijn der verwachting dat ze tijdens hun trek ook af en toe een soortgenoot opsnoepen als eiwitrijke snack – dat doen ze bij lagere dichtheden ook. Maar door uitscheiding van een specifiek feromoon vertonen ze juist in grote plaagzwermen vrijwel géén kannibalisme, schrijven Duitse en Chinese onderzoekers in Science. Die kennis kan wellicht van pas komen bij toekomstige sprinkhaanbestrijding.

Net als de woestijnsprinkhaan Schistocerca gregaria, die de laatste jaren grote plagen vormde, houdt de Afrikaanse treksprinkhaan er een opvallende levenswijze op na: over het algemeen leven ze alleen. Soortgenoten zoeken ze uitsluitend op om mee te paren. Uit de eitjes komen aanvankelijk vleugelloze nakomelingen, die nimfen worden genoemd en pas na vijf vervellingen tot volwassen sprinkhaan uitgroeien. In droge jaren overleven weinig nimfen, maar na overvloedige neerslag kunnen de aantallen snel toenemen en gebeurt er iets geks: de solitaire dieren veranderen in groepsdieren en kunnen gaan zwermen.

Zwermfase

Bij toenemende groepsgrootte eten bijna-volwassen nimfen elkaar met enige regelmaat op, schrijven de onderzoekers. Maar het opvallende is dat er een grens zit aan dat kannibalisme: als ze écht dicht op elkaar zitten, is er naar verhouding weinig onderling geknabbel. Dat blijkt te maken te hebben met één van de zeventien vluchtige stoffen die treksprinkhanen uitsluitend tijdens de zwermfase uitscheiden: het feromoon fenylacetonitril ofwel benzylcyanide. Het nadeel daarvan is dat het anti-lustopwekkend lijkt te werken – dat is wellicht ook de reden dat solitaire treksprinkhanen de stof nog niet aanmaken.

Maar het voordeel is dat de giftige stof vijanden op afstand houdt: eerder al was het afschrikwekkende effect ervan op vogels onderzocht, en nu blijkt het dus ook te werken tegen hongerige soortgenoten. Hoe dichter de nimfen op elkaar zitten, des te hoger de hoeveelheid fenylacetonitril die ze uitscheiden.

En uit experimenten blijkt dat andere nimfen het liefst zo ver mogelijk bij het feromoon uit de buurt blijven – tenzij de receptor waarmee ze de stof kunnen waarnemen met behulp van de genetische techniek crispr-cas is uitgeschakeld.

Ten dode opgeschreven

In een natuurlijke zwerm varieert de hoeveelheid feromoon wel van individu tot individu, benadrukken de auteurs, en dus zijn de nimfen met een lage concentratie van de stof alsnog de dupe. Ook nimfen die zodanig werden gemodificeerd dat ze geen fenylacetonitril meer uitscheiden, zijn ten dode opgeschreven, blijkt uit het Science-artikel: die eindigen alsnog in de maag van een soortgenoot. Dat biedt volgens de onderzoekers perspectief voor de bestrijding van sprinkhaanplagen, al blijven concrete oplossingen vooralsnog achterwege.