Mbob-mali-mali, Mbob-mali-mali…

Raoul de Jong

Twintig jaar geleden dacht ik voor één ogenblik dat het einde nabij was. Ik was ingedommeld achter in een propvolle taxi in Senegal en werd ruw uit mijn slaap gerukt door een angstwekkende gil van een van mijn medepassagiers. De taxi kwam met piepende remmen tot stilstand, er klonk een knal. „Mon dieu!”, riep de vrouw naast me. De andere passagiers scholden op de chauffeur. We hadden een overstekende ezel geraakt. De ezel krabbelde overeind en rende de bosjes in. Iedereen had alles overleefd.

Terwijl we doorreden richting Dakar, de wind in mijn gezicht blies en zich langs de weg een nieuwe wereld ontsloot – groepjes mannen in de schaduw van bomen, slenterende vrouwen in felgekleurde kleding, fruitstalletjes, rook, stof – dacht ik, om onverklaarbare redenen, aan de zomerhit uit 1997 van de gebroeders Hanson, ‘Mmmbop’, en aan Mali, het land waarnaar ik zou doorreizen vanuit Dakar. „Mbob-mali-mali, Mbob-mali-mali…”, zong ik zachtjes.

Terug in Nederland maakte ik er samen met mijn band een liedje van, De Mbobmali. Het ging over een dag waarop ik wakker werd met een enorme to-do-lijst, maar de zon scheen, dus las ik een boek op mijn balkon en tegen de tijd dat ik de laptop opendeed was het alweer vier uur en alles gaat zoals het gaat, dus ja ik wilde nog wel gaan werken maar het was nu toch al te laat. In de grandioze videoclip – die er nooit kwam – zou op dat moment een donderslag klinken. Samen met mijn beste vriendin zou ik op een strand langs de Noordzee staan, waarvan alle mensen waren weggevlucht, maar wij gaven ons over aan de regen en we dansten zoals Ginger Rogers en Fred Astaire, en we zongen: ‘Mbob-mali-mali, Mbob-mali-mali…’

Ik werd ruw uit mijn slaap gerukt door een angstwekkende gil van een van mijn medepassagiers

Ik dacht aan dat liedje, vanochtend, op een terras in de zon. Een maand nadat ik als een koning door Nederland was gereden als ambassadeur van de Boekenweek en duizenden vriendelijke mensen in het gezicht had gekeken, nu gewoon weer met een onopgeruimd huis, een inbox vol onbeantwoorde mails en een takenlijst die twee A4’tjes in beslag nam. Ik dacht aan de to-do-lijst waar ik twintig jaar geleden over zong en aan wat er was gebeurd doordat ik alles wat daarop stond toen niet had gedaan. Niet veel, in elk geval niets levensbedreigends, want hier zat ik, twintig zomers verder, van binnen toch echt niet zo heel anders dan ooit achter in die taxi in Senegal.

Zoals mijn 82-jarige vriendin Madame Rivoire laatst zei: „Like the British writer Terry Pratchett once said: ‘Inside every old person is a young person wondering what happened.’” Wat er gebeurd was, zo begreep ik, was een eindeloze to-do-lijst, die twintig jaar lang dagelijks werd ververst. En het leven zelf, dat me als een duveltje uit een doosje soms boven die to-do-lijst uit liet stijgen zodat ik voor heel even de grap van Het Alles overzag.

En dit gebeurde echt: op het moment dat ik dat dacht, begon het te regenen. Iedereen vluchtte naar binnen, ik bleef in mijn eentje achter op een leeg terras en terwijl niemand me hoorde, behalve de wolken, zong ik zachtjes: ‘Mbob-mali-mali, Mbob-mali-mali….