Met -flatie kan veel: van inflatie tot eduflatie, smoesflatie en nog zo wat

Woord Het Latijnse flatus, wind, is uitgegroeid tot een bijzonder productief achtervoegsel. brengt het landschap in kaart.

Winderigheid en waardeverlies, het zijn twee begrippen die nauwelijks samen lijken te hangen. Toch stammen ze uit dezelfde bron, hetgeen hun geleerde synoniemen verraden: flatulentie en inflatie. Flatulentie windt geen doekjes om zijn afkomst: het Latijnse flatus ‘wind’ of ‘scheet’, afgeleid van een werkwoord dat waaien betekent of blazen.

Voor het vinden van de oorsprong van inflatie moeten we een blik werpen op het medisch jargon. Daar slaat inflatie op een door gassen opgeblazen maag. We hebben dit begrip uit het Frans en het komt al in 16de-eeuws Nederlands voor. Vervolgens is de betekenis verruimd en kan inflatie in het Frans, Engels en Nederlands slaan op gezwollen taalgebruik en pompeus gedrag. De grote historicus Johan Huizinga gebruikt het in de jaren tussen de wereldoorlogen voor begrippen die steeds ruimer gebruikt worden en waarvan de betekenis dus aan inflatie onderhevig is.

Geldontwaarding

In het Amerikaans-Engels had inflatie toen al een eeuw lang ook de economische betekenis gekregen, die we intussen dagelijks vrezen: geldontwaarding. Om te begrijpen hoe inflatie die betekenis kreeg, is enige fantasie nodig. Als de prijzen buitensporig stijgen, moet de hoeveelheid geld die in omloop gebracht wordt om burgers in staat te stellen hun levensbenodigdheden te kopen, excessief toenemen. Met een beeld: de papieren berg bankbiljetten wordt kunstmatig opgeblazen. Vandaar de term inflatie.

Tegenover inflatie staat deflatie en ook deze vakterm heeft de economie ontleend aan een andere discipline, de geologie, waar het ‘erosie door wind’ betekent. De crisis van de jaren 30 heeft echter deflatie aan inflatie gekoppeld, waardevermeerdering tegenover waardevermindering.

Rond 1965 werd er ineens over stagflation gesproken, een taalkundige maar ook reële combinatie van stagnatie en inflatie. In de taalkunde heet zo’n woord dat uit stukken van andere woorden opgebouwd is een portmanteau, een Engels woord dat een verbastering is van het Franse porte manteau, kapstok, klerenhanger.

Een portmanteau woord combineert twee delen, zowel in vorm als betekenis

In het Engels is een portmanteau evenwel een koffer met twee gelijke delen om zaken apart in te kunnen pakken. Dat is een portmanteau woord ook: het combineert twee delen, zowel in vorm als betekenis. Een botel is zowel een boot als een hotel en een brunch combineert breakfast, ontbijt, en lunch. Het bleef niet bij stagflation. De economie blijkt creatief. Meteen dook ook slumpflation op, een economische depressie met hoge werkeloosheid en gierende inflatie. Slump is beursjargon voor koersval. Iets later kwamen shrinkflation, ofwel krimpflatie, de prijzen blijven gelijk, maar er zit minder in een verpakking, screwflation, inflatie die voorval de middenklasse raakt, en dus verneukt, eduflation, een ontoereikende spaarpot voor de opleiding van je kinderen, enzovoorts.

De nieuwste loten aan deze -flation (in het Nederlands -flatie) stam zijn grabflation, graaiflatie, en excuseflation, smoesflatie, bedrijven die productiekostenstijgingen gebruiken om er stiekem wat boven op te doen. Zelfs de toename van dit deel van onze woordenschat lijkt inflatoir.