Thomas Lepeltak was als ‘Stan Huygens’ de chroniqueur van het goede leven

Thomas Lepeltak (1940-2023) Als ‘Stan Huygens’ versloeg Thomas Lepeltak 32 jaar het societyleven voor De Telegraaf. Maar heel zelden maakte hij daarbij geen melding van een goed glas wijn.

Thomas Lepeltak in 1999.
Thomas Lepeltak in 1999.

Foto Jos Lammers/Hollandse Hoogte via ANP

Toen Thomas Lepeltak in 2003 als journalist bij De Telegraaf met pensioen ging, was één afscheidsfeest lang niet genoeg. Tot drie keer toe werd hij feestelijk uitgeluid. „Zo kenden we Thomas”, zegt voormalig hoofdredacteur Sjuul Paradijs. „Het tekende de omvang van zijn netwerk. Hij kende iedereen. En iedereen kende hem.”

Ruim dertig jaar lang stond Thomas Lepeltak aan het hoofd van het Stan Huygens Journaal, de dagelijkse society-rubriek op pagina 4 van De Telegraaf. Hij deed verslag van copieuze diners, haringparty’s, recepties van ambassadeurs, sigaar- en/of wijnproeverijen, buitenlandse reizen voor kapitaalkrachtige lezers en allerlei andere festiviteiten waar de beau monde en de top van het bedrijfsleven samenkwamen met politici, edellieden en horecaondernemers. „Ik verdien mijn brood met kreeft eten”, zei hij menigmaal. „Ik heb de duurste buik van Nederland.”


„Ik denk wel dat het hem destijds moeite heeft gekost om met pensioen te gaan en zijn rubriek los te laten”, vermoedt Paradijs. „Na zo veel jaren had hij zich daarmee volledig vereenzelvigd. Overal verscheen hij met hoed, regenjas, stropdas en een sigaar. Het was voor hem een way of life geworden. Zo riep hij het beeld op van een echte chroniqueur. Hij kwam op plekken waar je anders nooit komt en hij sprak met mensen die je anders nooit spreekt. Waar vind je dat nog?”

Thomas Lepeltak is op 24 april overleden, op 83-jarige leeftijd. Zijn overlijdensadvertentie vermeldt een onverwachte geboortestad: Stettin, in Polen. Hij was de zoon van een scheepsbouwer in de Alblasserwaard, die een Poolse vrouw had ontmoet en met haar trouwde. Toen zij in maart 1940 hoogzwanger was, konden ze haar bezette land niet meteen verlaten. Eerst moest de baby geboren worden. Pas daarna vluchtten ze naar Nederland.

Geboren journalist

Na het Sint Ignatiuscollege in Amsterdam belandde Lepeltak al snel op de fotoredactie van De Telegraaf. Ik ben een geboren journalist en heb nooit iets anders willen worden”, zei hij. Op de krant bleek al snel dat hij een neus had voor nieuws. En voor het leggen van contacten die hem dat nieuws konden influisteren. Een van zijn eerste primeurs, in 1963, kreeg hij te horen van een contactman bij de Rijksvoorlichtingsdienst: de onthulling dat de toenmalige prinses Marijke van plan was haar naam te veranderen in Christina.

Intussen had hoofdredacteur Co Stokvis al in 1957 het initiatief genomen voor een dagelijkse society-rubriek, naar het voorbeeld van diverse populaire Britse kranten. En daarbij hoorde ook de gewoonte zo’n rubriek te publiceren onder een fictieve naam, zodat die door meerdere redacteuren kon worden volgeschreven. Voor de Nederlandse versie werd de naam Stan Huygens verzonnen – een vage verwijzing naar de reisjournalen van de zeventiende-eeuwse ontdekker Constantijn Huygens jr.

Het succes kwam niet onmiddellijk. Er waren tijden, aldus Lepeltak, dat de rubriek voornamelijk werd gevuld met ‘prullenbakberichtjes’ – nieuwtjes die dus niet interessant genoeg waren om elders in de krant te worden afgedrukt.

Thomas Lepeltak nam de rubriek in 1971 over. Met als gevolg dat het Stan Huygens Journaal allengs een persoonlijker karakter kreeg. Bevriende partygangers als de vastgoedmakelaar Cor van Zadelhoff, politiecommissaris Eric Nordholt, avonturier Tonio Hildebrand, en de ex-ministers Wim Duisenberg en Tjerk Westerterp begonnen tot de vaste gezichten in het met diverse groepsfotootjes verluchtigde Journaal te behoren.

Ook prins Bernhard was vaak van de partij. Lepeltak vertelde graag dat hij af en toe met groot genoegen een goed glas wijn met de prins dronk. En toen Bernhard in 1976 tijdens de Lockheed-affaire beschuldigd werd van omkoping, sprong Lepeltak maar al te graag voor hem in de bres. Verontwaardigd refereerde hij in zijn kolommen aan „de afschuwelijke roddel- en lastercampagne rond prins Bernhard”.

Een andere goede vriend was de toen nog jeugdige VVD-leider Hans Wiegel, over wie Lepeltak niets dan goeds te melden had: „Het is altijd aangenaam verpozen met de jonge liberaal bij een goed glas wijn.”

Slechts bij hoge uitzondering verscheen er een aflevering van het Stan Huygens Journaal waarin geen melding werd gemaakt van een of meerdere goede glazen wijn.

Sigarendoosje

Een notitieboekje had Lepeltak zelden bij zich, omdat hij zijn gesprekken het liefst informeel wilde houden. Hooguit verdween hij af en toe ongemerkt naar de toiletten om een enkele aantekening te maken op een visitekaartje of de achterkant van een sigarendoosje. Het was zijn grote trots dat hij nooit een fout maakte in de citaten die hij publiceerde.

Meestal zag men hem graag komen. Veel aanwezigen keken reikhalzend uit naar de man die ervoor kon zorgen dat ze vrolijk lachend in de krant kwamen te staan. Voor velen was dat een definitief blijk van succes, verklaarde hij later in HP/De Tijd: „In mijn rubriek ben ik een uitgesproken statussymbool. Je bent schatrijk, je hebt echt alles al en nu die verdomde rubriek nog.”

De chroniqueur van het goede leven was zodoende ’s avonds zelden thuis. „Maar als hij thuis was, was hij er voor ons”, stelt zijn dochter Mariecke Lepeltak vast. „Wij waren een echte, hechte familie.”

Na drie decennia wilde Thomas Lepeltak zijn carrière graag afsluiten als correspondent in New York, meldt Sjuul Paradijs. „Maar dat is niet doorgegaan toen Thomas ontdekte dat zo’n correspondentschap iets heel anders is dan hij was gewend. Noeste arbeid, in een keldertje zitten tikken, dat was niets voor hem.”

In plaats daarvan bleef Lepeltak de rubriek nog tot 2003 maken. Daarna volgden de drie afscheidsfeesten. Paradijs werd Lepeltaks eerste opvolger.

Na zijn pensionering schreef Thomas Lepeltak twee boeken: Zo werden wij rijk, over diverse door hem bewonderde selfmade-ondernemers, en Meer zeg ik niet, vol journalistieke herinneringen. „Lekker boeken schrijven, dat vond hij heerlijk”, getuigt dochter Mariecke. „Al was het maar omdat hij dan zijn eigen tempo kon bepalen. Vergeet niet dat hij elke dag een rubriek moest maken. En die enorme druk was er nu af.”