N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Baren Trudy Dehue schreef een boek over hoe er door de eeuwen heen met zwangere vrouwen is omgegaan. „Ik dacht: hoe moet ik dit aan mijn lezers vertellen? Die geloven het ook niet.”
Trudy Dehue en haar man gingen op familiebezoek en onderweg zagen ze nichtje van haar al aankomen, hard trappend op haar fietsje. Vlak voor hen remde ze af, plaatste een beentje op de stoep en vroeg hoe het nou zat met hen. „Nemen jullie nou nog kinderen of niet.” Het moet rond 1990 geweest zijn, denkt Trudy Dehue, want zij was tegen de veertig en het nichtje een jaar of acht. Ze vertelt het verhaal in haar nieuwe boek, Ei, foetus, baby. Een nieuwe geschiedenis van zwangerschap. Het was, vond ze, „ontregelend, komisch en fascinerend tegelijk” dat zo’n klein meisje het „krijgen” van kinderen als „nemen” had leren zien. En dat kwam door de pil. Die heeft de definitie van ouderschap compleet veranderd en zo nieuwe werkelijkheden gecreëerd.
In dit gesprek, dinsdag bij haar uitgever in Amsterdam, vertelt ze over een nichtje van haar dat zwanger is en haar echobeelden van het kind in haar buik stuurde. Het kind? „Zo praten we er pas over”, zegt ze, „sinds we ons door middel van ultrasone geluidsgolven een beeld kunnen vormen van wat er zich in de baarmoeder bevindt.” Weer een geval waarin door de „verstrengeling van materiële en talige technologie” een nieuwe werkelijkheid is gecreëerd. Een werkelijkheid waarin een vruchtje geen vruchtje meer is, maar een mensje. „Het ontroert mij ook, hoor. O, kijk nou, wat leuk!” Maar wat, zegt ze, is de relatie met de realiteit? „We zien geen afbeeldingen, maar vérbeeldingen.” Verbeeldingen die gevolgen hebben voor hoe met die realiteit wordt omgegaan. Het afbreken van de prilste zwangerschap kan zo een ‘moord’ gaan heten.
Ik raakte ontroerd bij het advies om een moeizaam
barende vrouw een likje honing op de tong te geven
Trudy Dehue (72), psycholoog, filosoof, voorheen hoogleraar wetenschapstheorie en wetenschapsgeschiedenis in Groningen, is bekend van haar boeken over depressie en de taal van de biologische psychiatrie, waarin ze betoogt dat psychiatrische diagnosen door mensen gemaakte feiten zijn, geen ontdekkingen van iets dat er al was. Nergens in het brein hangen bordjes waarop ‘stoornis’ staat. In Ei, foetus, baby schrijft ze dat feiten „maaksels” zijn, „maaksels” die vervolgens de „realiteit maken”. En dat kan onmogelijk neutraal. Wat telt als een doodgeboren kind? In 1904 kreeg een internationale commissie van statistici de opdracht om cijfers over kindersterfte te verzamelen, dan konden landen met elkaar vergeleken worden. Dat lukte niet, want het ene land noemde een pasgeborene die één keer had geademd een gestorven kind en het andere land deed dat pas als het kind drie maanden had geademd. Weer andere landen rekenden doodgeboren foetussen vanaf zes maanden zwangerschap al bij de gestorven kinderen. En dan was er nog de president van het Oostenrijks statistisch staatsbureau die over zijn neefje Nicolaas vertelde. Nicolaas, de vrucht van drie maanden zwangerschap, was vlak voor zijn overlijden nog gedoopt en werd, dat was in Oostenrijk de gewoonte, opgenomen in het bevolkingsregister. Was zijn geboorte als een miskraam gezien, dan had hij geen naam gehad en was hij geen gestorven kind geweest.
Je kreeg, schrijf je, in 1988 een miskraam en de huisarts kwam toen langs om te zeggen dat het niet jouw schuld was.
„Ik vond dat heel lief van haar. Het was niet voor niets dat ze zich geroepen voelde om dat te zeggen, want zo is er eeuwenlang gedacht over vrouwen die een miskraam kregen: haar schuld, haar falen. Een mislukte zwangerschap als bewijs van onverschilligheid of verwaarlozing. Dat denken is nog niet verdwenen, niet echt. Bij een eerdere miskraam zeiden mensen, oudere mensen, tegen me dat ik als zwangere ook niet zoveel moest studeren. Eronder zit natuurlijk de aanname dat vrouwen dienen voor de voortplanting.”
Je hebt uiteindelijk geen kinderen gekregen.
„Je krijgt in het leven niet alles wat je wilt, toch? Ik woonde in die tijd nog in Amersfoort en er was daar een gynaecoloog die voor uitermate hard doorging, mijn huisarts had me voor haar gewaarschuwd. Toen het weer een keer was misgegaan zei ze: u bent toch een proefschrift aan het schrijven? Doe dát dan!” Ze lacht. „Het was ook hard, maar ik ervoer haar niet als een naar mens. Ik ervoer het als een erkenning dat er in het leven meer kan zijn dan moeder worden.”
Waarom wilde je dit boek schrijven?
„Ik heb nooit gedacht: laat ik eens schrijven over hoe er door de eeuwen heen met zwangere vrouwen is omgegaan. Ik wilde over classificaties schrijven, de indelingen die voorafgaan aan feiten, en dat met voorbeelden uit het hele mensenleven, van voor de geboorte tot na de dood. Ik begon met zwangerschap en daarin ben ik blijven steken. Bij alle kennis die ik tot me nam dacht ik: hè?”
Ik denk aan wat je schrijft over de Franse vroedmeester Paul Portal.
„Die lang op de afdeling verloskunde van het Parijse ziekenhuis Hôtel Dieu had gewerkt. Driehonderd bedden, vijf vrouwen per bed, stel je dat even voor. Daarna was hij een eigen praktijk begonnen en in 1690 publiceerde hij een boek met ervaringen en adviezen, dat ook in het Nederlands werd vertaald en zeer gezaghebbend werd. Die man heeft mijn hart gestolen, want hij toonde compassie met zwangere en barende vrouwen, wat uitzonderlijk was. Hij schrijft dat de nagels van de vroedmeester kort horen te zijn en de handen ingevet met boter. Bij zijn instructies voor ingrijpen gebruikt hij steeds het woord ‘zachtjes’ en een vastzittende nageboorte moet ‘voorzichtig’ worden weggehaald, zoals je het vruchtvlees uit een mandarijntje peutert. Ter troost en versterking geeft hij vrouwen na de bevalling een bekertje sinaasappelsap, en dan moet je bedenken dat sinaasappels duur waren en een vroedmeester weinig verdiende. Ik raakte helemaal ontroerd bij zijn aanbeveling om een moeizaam barende vrouw af en toe een likje honing op de tong te geven. Wat hem ook bijzonder maakte was zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar de heel vroege stadia van zwangerschap. Hij liet een grafische weergave maken van een ‘ei zonder schaal’, dat hij gevonden had na een spontane afbreking. Er dreef een klein, wit, vetachtig lichaampje in dat, in zijn woorden, een ‘begonnen ontwerpsel’ van een kindje scheen te zijn. Geen compleet mensje dus, zoals sommige onderzoekers in zijn tijd dachten.”
Sommigen zagen in zaadcellen al complete mensjes.
„Toen de eerste microscopen beschikbaar waren gekomen, ja. Dat is zien wat je denkt te zien. Het idee bestond dat die mensjes in de baarmoeder leefden op menstruatiebloed en ze hoefden alleen maar groter te worden. De miniatuur-nakomeling van de man werd tijdelijk in een vrouw geplaatst.”
Niet zonder gevaar.
„Zeker niet, want vrouwen beïnvloedden kind door de kwaliteit van het voedsel dat ze verschaften en vooral door hun gevaarlijke vrouwelijke fantasieën. Medische handleidingen uit de zeventiende en achttiende eeuw, romans, gedichten, nieuwsberichten – je leest het overal en een van de overtuigingen was dat vrouwen die aan monsters hadden gedacht, monsterlijke kinderen baarden, of kinderen met handicaps. En leek een kind op haar, dan had ze te veel in de spiegel gekeken.”
Klopt het dat je verbazing over ongeveer alles wat je las omsloeg in verbijstering toen je je verdiepte in de rol van de Katholieke Kerk?
„Ja. Het heeft mijn boek twee jaar vertraagd. Ik ben alles gaan herschrijven. Het begon met het lezen van een artikel van Hector Treub in het Tijdschrift voor Strafrecht uit 1901. Treub was net hoogleraar verloskunde in Amsterdam geworden en hij was opmerkelijk vrij en vrouwvriendelijk voor zijn tijd, wat hem onderscheidde van bijna alle andere gynaecologen. Hij vond zelfs dat vrouwen best chirurg konden worden en leidde ze ook op. Voor hem was het niet eens een vraag of abortus provocatus, zoals hij het noemde, in bepaalde gevallen moreel verantwoord was, als die maar werd uitgevoerd door een arts. In dat artikel bespreekt hij het geval van mevrouw N.N. – nomen nescio, ik weet de naam niet – die was gestorven door een vreselijke vorm van zwangerschapsbraken waaraan ze in de tiende tot de twaalfde week leed. Ze had gered kunnen worden door de zwangerschap af te breken, maar haar pastoor had dat verboden. Zij moest sterven, zodat hij op de valreep haar nog levende vrucht kon dopen. Onzin, volgens Treub. De vrucht sterft in zo’n geval altijd als eerste. Mevrouw N.N., schreef hij woedend, was vermoord door de ‘bekrompen voorschriften van de H. officie’. Wat aan mij bleef knagen: waarom mocht het leven van een vrouw met een gevaarlijke zwangerschap niet worden gered, terwijl de onvoldragen vrucht zonder haar toch niet zou overleven? Dat draadje bleef maar uit mijn materiaal steken en toen ik eraan begon te trekken buitelde er een gruwelijke geschiedenis over me heen.”
Waar ging je zoeken?
„Overal op internet, wild zoeken met Engelstalige termen. Ik zat op Google Scholar en opeens kwam ik artikelen van historici tegen over het sterven van barende vrouwen voor de ziel van hun vrucht. En in het krantenarchief van Del-pher las ik een berichtje uit 1860 over een pastoor die zijn scheermes in de buik van een vrouw had gezet. Wat? Toen hij dacht dat ze overleden was had hij een keizersnede bij haar verricht om het kind te kunnen dopen en zo het door zonde bevlekte zieltje te redden voor de eeuwigheid. Waar had die pastoor dat idee vandaan? Ik kwam uit bij het handboek voor priesters Rituale Romanum uit 1615, waarin paus Paulus V gelastte om bij een vrouw die bij de bevalling gestorven was de foetus zo snel mogelijk te extraheren en indien nog in leven te dopen. Daartoe droegen priesters eeuwenlang een mes bij zich en in de opleiding leerden ze hoe ze te werk moesten gaan. Dat is tot in de twintigste eeuw doorgegaan, terwijl dokters er al vroeg op wezen dat de dood onmogelijk snel is vast te stellen. Doop van een ongeborene betekende vaak moord op de moeder.”
Je wist dat niet? Al ben je katholiek opgegroeid?
„Slordig katholiek. Mijn ouders waren niet streng. Maar ook streng katholieken wisten dit niet en ik kon het eerst niet geloven. Ik dacht: hoe moet ik dit aan mijn lezers vertellen? De bewijzen zijn talrijk, in de digitale versie van mijn boek kun je doorklikken naar de bronnen. Al deze gevallen werden geregistreerd als ‘overleden in het kraambed’ en ‘doodgeboren’. Toen het priesters bij wet verboden was om barende vrouwen open te snijden om de vrucht te kunnen dopen droegen ze katholieke artsen op om de taak van hen over te nemen. In 1920 nog schreef de arts Adriaan Korteweg in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde tot wat voor stuitend schouwspel dat leidde. Die artsen moesten met hun stethoscoop boven de opengesneden buik gaan hangen om te horen of het hartje nog klopte. En zo ja, dan moesten de vliezen worden verwijderd om het doopwater direct op het blote hoofdje terecht te laten komen, anders telde het niet. Korteweg kreeg woedende reacties op zijn artikel. Hoe dúrfde hij te zeggen dat dit niet mocht?”
Ook dit denken is nog niet echt verdwenen, schrijf je.
„Zodra de heilige zaadcel in de eicel zit begint het. In het debat over de abortuspil bij de huisarts zei een gereformeerde ethicus dat de belangenafweging tussen vrouw en kind de balans is doorgeslagen naar die van de vrouw. Waar hébben we het over? De abortuspil slik je in een heel pril stadium. En hoezo belangenafweging tussen de een en de ander? Je splitst een zwangere vrouw in twee personen en je roept derden uit tot autoriteit over beiden.”
Sommige derden, schrijf je, zouden dat tweede persoontje graag grondwettelijke rechten geven.
„Artikel 11 stelt dat ieder mens het recht heeft op ‘onaantastbaarheid van zijn lichaam’, met in de toelichting dat ‘iedereen het recht heeft om zelf te bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt’. Dat heeft dan dus geen betrekking meer op een vrouw die ongewenst zwanger is en gedwongen wordt om pijnlijke borsten te krijgen, op te zwellen en een bevalling te doorstaan, vroeger vanwege het zieltje en nu vanwege het mensje dat meteen al is ontstaan. Ik zeg: zie het nou als een proces. Een vrouw die zwanger wordt gaat een proces in en er ontwikkelt zich lángzaam een nieuw mensje.”
Het zieltje van vroeger, schrijf je, is vervangen door het kloppende hartje, dat na een week of zes te zien is.
„Op de echobeelden, ja. Het heet een hartje, al is het niet meer dan een menselijke hartbuis-in-aanleg dat met zijn enkelvoudige bloedsomloop eerder op het hart van een vis lijkt dan op dat van een mens. En kloppen? De echoapparatuur kan signalen produceren van foetaal weefsel dat uiteindelijk een hart zal worden.”
Toch schrijf je dat het niet per se ‘emancipatoir’ is om vrouw en vrucht als een eenheid en ontwikkelingsproces te zien.
„Wat ik eerst wel dacht. Ik zette het tegenover het containermodel, waarin vrouwen een vat zijn en verder niets. Maar gaandeweg begon ik te zien dat negentiende-eeuwse artsen en onderzoekers de vrucht als een orgaan zagen waarmee ze, als het om een of andere reden moest worden uitgenomen, ongevraagd deden wat ze nodig achtten om het te kunnen bestuderen. Ook niet erg respectvol. En de overtuiging nu dat een vrouw een biologische eenheid vormt met haar komende kind leidt ondertussen ook tot heel veel bemoeienis van buitenstaanders. Door je doen en laten, zeggen experts, kun je de vrucht in je lijf beïnvloeden tot in het dna. Voor de ontwikkeling van de hersentjes moet je allerlei dingen wel of juist niet eten en elke dag hardlopen. Je krijgt stress van al die adviezen en dan is de boodschap ook nog dat stress heel slecht is, zorg dat je het vermijdt! Dat kan ook heel onderdrukkend zijn.”