In ijssalon Koco kregen nazi’s te maken met Joods verzet

Tweede Wereldoorlog In februari 1941 verzetten de eigenaren van de Amsterdamse ijssalon Koco zich tegen een Duitse patrouille. Het was een van de uitingen van Joods verzet, waar dit jaar speciaal aandacht voor is. „Er zijn mensen die zich niets laten zeggen.”

IJssalon Koco in de Amsterdamse Van Woustraat is nu een dansschool en een fitness. Een plaquette herinnert aan het verzet van ijssalon-eigenaren Ernst Cahn en Alfred Kohn tegen de nazi’s.
IJssalon Koco in de Amsterdamse Van Woustraat is nu een dansschool en een fitness. Een plaquette herinnert aan het verzet van ijssalon-eigenaren Ernst Cahn en Alfred Kohn tegen de nazi’s.

Foto Isa Wolthuis

„Ik kus je, je handen, je hart en geef je mijn hele liefde voor altijd.” Het zijn de laatste woorden in de afscheidsbrief van Ernst Cahn aan zijn vrouw Lina, kort voor zijn executie op de Waalsdorpervlakte bij Den Haag, 3 maart 1941. Cahn schreef de brief, onmiskenbaar gecensureerd want zonder enig spoor van verbittering, teleurstelling of woede, vanuit de gevangenis in Scheveningen, het zogenoemde Oranjehotel, waarheen de Duitse bezetter hem had overgebracht na zijn arrestatie bijna twee weken eerder. Cahn was de eerste van een kleine driehonderd verzetsstrijders die tijdens de oorlog op de Waalsdorpervlakte zijn gefusilleerd.

De arrestatie en executie van Cahn (51) markeren de eerste dagen van de terreur tijdens de oorlog tegen Joden; onder meer een incident in diens ijswinkel in Amsterdam was voor de Duitsers de directe aanleiding Joden in Nederland voortaan niet alleen te pesten en te discrimineren, maar ook actief te vervolgen, tijdens razzia’s op te pakken, te deporteren naar concentratiekampen en te vermoorden.

Plaquette die herinnert aan het verzet van de ijssalon-eigenaren tegen de nazi’s.

Foto Isa Wolthuis

Ernst Cahn dreef in Amsterdam samen met compagnon Alfred Kohn een drukbezochte ijssalon. Koco heette de zaak aan de Van Woustraat 149, net als enkele andere vestigingen in de stad die al voor de oorlog te maken hadden gehad met vernielingen door NSB’ers, onder meer in de Rijnstraat. Op de gevel in de Van Woustraat hangt sinds begin jaren negentig een plaquette ter herinnering aan die woensdagavond 19 februari 1941. „Gedenk de strijd tegen het nazisme en fascisme!”, besluit de tekst op de plaquette. Er is nu een dansschool gevestigd.

‘Diverse wanordelijkheden’

Ernst Cahn kwam uit een Joods gezin van Duitse emigranten dat zich al jaren te weer stelde tegen het antisemitisme dat hun ook al in Duitsland het leven zuur maakte. Zijn oudere broer, Walter, verstoorde in zijn woonplaats Keulen antisemitische bijeenkomsten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarin Walter als Duits soldaat had gevochten en waarvoor hij was onderscheiden, sloeg hij geregeld antisemieten op hun gezicht, vertelt een van zijn kleinzoons, de voormalige KNO-arts Freerk van der Meulen (75) uit Bussum. „Mijn grootvader was een man die zich niets liet zeggen. Hij sloeg erop los.”

Bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies ligt een brief van Walter Cahn aan het Duitse consulaat waarin hij zijn papieren en een onderscheiding als frontsoldaat terugstuurt, uit protest tegen de „perfide en gemene handelswijze van de Duitse regering” dat in zijn paspoort een grote rode ‘J’ was gestempeld en hij gedwongen was aan zijn naam ‘Israel’ toe te voegen. „Ik gevoel dit, zoals het ook is gedacht, als een belediging en een vernedering.”

Ernst Cahn, eigenaar ijssalon Koco, was op 3 maart 1941 de eerste verzetsstrijder die op de Waalsdorpervlakte werd gefusilleerd.

Foto Beeldbank WO2 – NIOD

In deze familietraditie stond Ernst, de oudoom van Van der Meulen, die in navolging van zijn broer naar Nederland was gevlucht. Ook Ernst was niet bang uitgevallen en verzette zich tegen de agressie van de Duitse bezetter en Duitsgezinde Nederlanders. Hij liet een knokploeg in zijn etablissement vergaderen.

„Onder alle bevolkingsgroepen proberen in zulke omstandigheden de meeste mensen te overleven, maar er zijn mensen die vreselijk bang zijn én mensen die zich niets laten zeggen. Zulke mensen waren mijn grootvader en zijn broer,” vertelt Freerk van der Meulen.

Over de precieze aard van de bewapening van de ijssalon doen verschillende verhalen de ronde; wel maken bronnen vaak gewag van ammoniak, geschikt om ijs te koelen, maar ook nuttig als defensief wapen. Ernst Cahn zou niet alleen een „installatie” hebben vervaardigd om „nationaalsocialisten die het etablissement betraden, onschadelijk te maken”, aldus de aanklacht tegen hem voor de Duitse politierechter, hij zou bij de controle ook Duitse politieagenten met een zaklamp hebben verblind, in een ijssalon waar een „Joodse terreurgroep” actief was.

Het gelijkgeschakelde persbureau ANP stelde later dat Cahn „met een spuit met zure vloeistof een aanslag” had gepleegd op de Duitse politie, die een kijkje was komen nemen in „de verblijfplaats van een terreurbende” die door Cahn ook nog eens was uitgerust met „slagwapens”. Andere getuigen stelden dat Cahn bij een onverwachte inval door de politie, die hij aanzag voor NSB’ers, een fles ammoniak had gegrepen en dat de Duitsers daar zo van schrokken dat ze begonnen te schieten en Cahn, samen met zijn vrouw en zijn compagnon Alfred Kohn, arresteerden.

Een onderzoek uit 1953 van het Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven beschrijft de kwestie weer anders en maakt melding van „provocerend” optreden door Duitsgezinde en antisemitische Nederlanders én Duitse politie waarbij „diverse wanordelijkheden” waren voorgevallen. „Bij het laatste bezoek waarbij een gedeelte der inventaris van het ijsbuffet werd vernield, werden de indringers door de heer Cahn door middel van een zogenaamde flitspuit bespoten met een bijtende vloeistof, waarschijnlijk ammoniak.”

Vergelding

De Duitse bezetter, die toch al van plan was de terreur tegen de Joden op te voeren, greep de confrontatie in de ijssalon dankbaar aan om Joden verder te onderdrukken – de reden waarom de kwestie historisch gezien uitstijgt boven de vele andere rellen in de eerste jaren van de bezetting.

Als vergelding werden „vierhonderd volle Joden” gevangen genomen en naar een concentratiekamp overgebracht, aldus een aankondiging van politiechef Hanns Rauter, de hoogste SS’er in Nederland. Het zou de eerste razzia onder Nederlandse Joden worden. Hoog tijd, meenden de Duitsers die zich ergerden aan opstootjes en felle gevechten tussen Nederlandse nazi’s en Joden die zich te weer stelden.

Ergerlijk was vooral dat na een van die gevechten de NSB’er Hendrik Koot aan zijn verwondingen was bezweken. Joodse protesten moest de kop worden ingedrukt, schreef Rauter in een brief aan zijn SS-baas in Duitsland, Heinrich Himmler.

Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen. Ze onttrokken zich aan deportatie

Ben Braber historicus

In Nederland was de verontwaardiging over de razzia vervolgens zo groot, dat een communistisch initiatief voor een algemene staking een groot succes werd. De Februaristaking begon in Amsterdam, verspreidde zich naar andere steden en werd gevolgd door spontane anti-Duitse demonstraties. Cahn was toen al mishandeld en zat gevangen in Scheveningen, Kohn werd veroordeeld tot twaalf jaar tuchthuis en later vermoord in Auschwitz.

Mythe van Joodse passiviteit

Tijdens de oorlog zijn volgens cijfers van het NIOD 107.000 Joodse Nederlanders en Joodse vluchtelingen gedeporteerd. Het Amsterdams 4 en 5 mei comité besteedt dit jaar aandacht aan de overval op de ijssalon, onder meer ter bestrijding van de „mythe” dat Joden in Nederland zich niet of nauwelijks hebben verzet tegen hun onderdrukking, deportatie en uitroeiing.De werkelijkheid was anders, stelt historicus Ben Braber, die er meerdere boeken over heeft geschreven. „Joods verzet in Nederland wordt nog wel eens over het hoofd gezien. Toch deden relatief meer Joden dan niet-Joden mee aan het verzet”, schrijft hij in antwoord op vragen van NRC.

Braber: „Joods verzet begon al direct na de bezetting, ver voor de eerste anti-Joodse maatregelen en deportatie. Joden uit alle lagen van de bevolking reageerden op tal van manieren op de bezetting en vervolging, en niet uitsluitend als makke schapen, zoals het gangbare beeld suggereert. Ze getuigden van hun geloof of cultuur. Ze lieten zich niet terroriseren. Ze vochten terug. Ze protesteerden. Ze schreven voor illegale bladen en hielpen die te verspreiden, vaak met groot risico voor eigen veiligheid. Ze onttrokken zich aan de deportatie. Ondanks de Duitse overmacht, de collaboratie en de onverschilligheid en het gebrek aan betrokkenheid die bij niet-Joodse landgenoten overheersten, doken bijna 30.000 Joden onder. Ze vormden organisaties om elkaar bij te staan. Ze hielpen opgepakte Joden ontsnappen uit deportatietreinen en concentratiekampen. Ze probeerden de deportatie te ontregelen met brandbommen en aanslagen. Ze vormden of sloten zich aan bij niet-specifiek Joodse verzetsgroepen. Joden behoorden ook tot de voortrekkers van gewapend verzet.”

Dat de indruk heeft kunnen ontstaan dat Joden zich als makke schapen naar de slachtbank hebben laten leiden, heeft volgens nabestaande Freerk van der Meulen zonneklaar te maken met „antisemitische tendensen” die ook nu nog bestaan. En misschien, oppert hij, heeft daartoe bijgedragen „het idee dat volgens orthodoxe Joden het plegen van geweld niet is toegestaan” – terwijl in werkelijkheid slechts een kleine minderheid orthodox is.

Historicus Braber schrijft de mythe toe aan „anti-Joodse vooroordelen” zoals de „fysieke zwakte” die hun werd toegekend en het contrast dat na de oorlog werd geschetst met het veronderstelde sterke verzet van niet-Joodse Nederlanders. Braber: „Dat er zoveel Joden uit Nederland zijn weggevoerd en vermoord was boven alles het gevolg van de Duitse militaire overmacht, de bereidheid van overheidsinstanties en andere organisaties, zoals politie en spoorwegen, om aan de wegvoering mee te werken, de onverschilligheid onder de meeste niet-Joden over het lot van de Joden, en de meer dan sporadische collaboratie van individuen. Het was geen gevolg van Joodse passiviteit.”