Uit mijn ogen, gladde knakaal

Gemma Venhuizen

Maandagochtend hoorde ik, dankzij stichting RAVON, voor het eerst over de knakaal. Ik nam aan dat het om een mij onbekende vissoort ging, maar het bleek de gewone paling, Anguilla anguilla, alleen dan in geknakte vorm. Al jaren spoelen er langs de Waal dubbelgevouwen vissen aan, mogelijk verwond door scheepsschroeven of waterkrachtcentrales. Om het mysterie op te helderen, zoekt RAVON nu knakaalvrijwilligers.

Knakaal. Het woord maakte een hoop los. Beschaamd dacht ik aan de knuffel die ik als 3-jarige verminkte door de vrolijke googly eyes in te drukken, net zo lang tot het plastic onherstelbaar indeukte en ik mijn slachtoffer ‘Knakworstoogje’ doopte.

Tegelijk leek ‘knakaal’ een geschikte kandidaat voor mijn lijst biologische liefkozingen & verwensingen. Altijd als ik een welluidende planten-, dier- of schimmelsoort hoor, dan noteer ik die in de linkerkolom (positief) of in de rechter (negatief). Ingedutte date? Zeg ondeugend ‘behaard barnsteenmosklokje’ en de avond is gered. ‘Melige bovist’, ‘milde braakrussula’ en ‘modderzwavelkop’ werken juist perfect bij ruzie. Sommige woorden passen in beide categorieën – denk aan ‘kom, lief knakaaltje’ of ‘uit mijn ogen, gladde knakaal!’

Deze week werd de lijst snel langer. De NVWA kwam met de gids Invasieve houtige planten in Nederland. ‘Rimpelroos’ en ‘valse wingerd’ voegde ik toe aan de rechterrij, ‘prachtframboos’ was voor links. Dwergmispel? Een twijfelgeval. En maandagmiddag ging ik het veld in met biologen Geert en Edo, die me wezen op de voorjaarspronkridder: een paddenstoel. Smakelijk in de risotto én als koosnaam.

Ons echte doel was niet de ridder maar de ringslang – qua naam te onbeduidend voor de lijst. De hele middag hadden we gezocht, en uiteindelijk had Geert er met een razendsnelle beweging twee tegelijk te pakken. De kleinste, het mannetje – alsnog een halve meter – mocht ik vasthouden. „Pak ’m net achter de kop, dan kun je met je andere hand het lijfje ondersteunen”, zei Edo. Ik voelde de gladde schubben, zag het fijne gespleten tongetje, de onschuldige ronde ogen, zo anders dan de verticale pupillen van de giftige adder… Ik was op slag verliefd.

„Knap knakaaltje”, zei ik vertederd. „Niet knijpen!” waarschuwde Geert. „Uit de slangencloaca komt bij gevaar een stinkend goedje. Eenmaal ondergesproeid draag je die lucht uren met je mee. Zelfs handen wassen helpt er niet tegen.”

Na de excursie ging ik op date, naar de theater-try-out van Arjen Lubach. Die was in vorm – openhartig, scherp, gevat – en zelfs het ‘slecht zicht’ van de goedkope tickets viel mee: nog nooit zag ik Lubachs lokken zó in detail als schuin van boven vanaf het linkerbalkon. Toch durfde ik nauwelijks te klappen. Bij elke beweging verspreidde ik een geur van verrotting, wiet en ranzige boter: ringslang-essence.

„Stinkzwammetje”, fluisterde mijn date in mijn oor.

Gemma Venhuizen is biologieredacteur bij NRC en schrijft elke woensdag een column op deze plek.