Hoe Marlon Brando mijn blik op schoonheid totaal veranderde


Foto Getty Images

Essay Juist door lak te hebben aan zijn knappe uiterlijk, werd Marlon Brando aantrekkelijk voor Daan Heerma van Voss. Hij nam een voorbeeld aan hem.

Ik herinner me twijfel, op die eerste juli van 2004. Ik was zojuist geslaagd voor mijn eindexamen en mocht, voor het eerst in mijn leven, zelf een feestje geven in mijn ouderlijk huis. Mijn vrienden en ik schoven de eettafel in een hoek, stoelen zetten we in een voorkamer, mijn ouders verkasten naar een hotel, de voorbereidingen liepen vlekkeloos. Totdat het bericht me bereikte – volgens mij toen ik de televisie aanzette en het Journaal begon – dat Marlon Brando was overleden. De twijfel: moest ik mijn feestje afzeggen?

Ik overlegde met mijn kameraden, die me verbouwereerd aankeken. Sommigen wisten nauwelijks wie hij was („O ja, die ouwe knakker uit The Godfather”) en niemand begreep wat zijn overlijden met ons aanstaande bacchanaal te maken had. Maar ik had geen zin meer om feest te vieren; voor mijn gevoel had ik veel aan Marlon Brando te danken, al had ik destijds niet onder woorden kunnen brengen wat dan.

Nu, bijna twintig jaar later, kan ik dat beter. Marlon Brando heeft me twee fundamentele lessen over schoonheid bijgebracht, waarvan de eerste me door de middelbareschooltijd heeft gesleept en waarvan de tweede, nu de fase van de jeugd voorbij is, steeds belangrijker zal gaan worden. Les 1: echte schoonheid komt pas als je niet bang bent voor lelijkheid. Les 2: omarm je verval.

Ik besloot het feestje door te laten gaan, met een kleine aanpassing: op het televisiemeubel richtte ik een altaar in, met kaarsen, artikelen die ik uit tijdschriften had geknipt, die ene originele Brando-foto die ik bezat, gemaakt op de set van A Streetcar named Desire, de biografieën over hem, zijn autobiografie, en alle dvd’s en vhs-tapes met Brando-films die ik had verzameld. Zelfs The Island of Dr. Moreau, tot op heden de slechtste film die ik ooit heb gezien, ontbrak niet. De gasten keken enigszins vreemd op van dit voodoo-achtige heiligdommetje midden in de feestkamer. Een enkeling vroeg me waarom hij dan zo belangrijk voor me was geweest.

Hij was een fantastische acteur, mompelde ik dan, of: hij zette zich in voor de inheemse bevolking van Amerika. Maar het ging mij, denk ik nu, om zijn complexe relatie met zijn schoonheid. Het was dankzij Marlon Brando dat ik überhaupt was gaan nadenken over wat schoonheid was, dat voor mij magische, onbegrijpelijke geheel van uiterlijke kenmerken en trekjes waar mensen niet over uitgepraat raakten.

Volgens Griekse filosofen is schoonheid allerminst magisch, ze is het gevolg van rekenkundige verhoudingen. Plotinus stelde schoonheid zelfs gelijk aan het begrip ‘gevormdheid’: het beschikken over de ultieme vormkarakteristieken die bij dat object horen, de Ideale Vorm. In de klassieke opvatting komen er rekenkundige formules en verhoudingen aan te pas, om die perfectie of mate van ‘Ideaal-heid’ te bepalen, denk aan de Sectio aurea of Sectio divina (wat wij verstaan onder de Gulden Snede). Als lichtend voorbeeld gold een beeld als de Doryphoros, door de beeldhouwer Polykleitos, van een naakte, jonge man in al z’n perfectie; hij is gespierd maar niet te gespierd, slank maar niet te slank. Polykleitos schreef ook een veelvuldig geciteerde verhandeling over schoonheid: „Perfectie […] komt beetje bij beetje tot stand, via tal van getallen.” Een aantal modernere filosofen als David Hume en Immanuel Kant heeft schoonheid geprobeerd los te weken van objectieve criteria, door te stellen dat schoonheid geen op zichzelf staande kwaliteit is, maar een fenomeen dat slechts bestaat in degene die over schoonheid nadenkt of deze denkt te zien.

Hoewel de precieze verhoudingen die iets of iemand ‘mooi’ maakten mij onduidelijk of zelfs mysterieus toeschenen, was het voor mij op de middelbare school volkomen duidelijk dat ‘men’ dezelfde smaak had, en die communis opinio was bindend. Iemand die zegt dat ‘beauty in the eye of the beholder’ ligt, is zijn schooltijd duidelijk totaal vergeten. Waarom bestaat die communis opinio? Die heeft een antropologisch nut: in een grote groep op elkaar lijkende primaten, zoals die op scholen voorkomt, ontstaan vanzelf hiërarchieën, en die hiërarchieën worden gebaseerd op primaire onderscheidende elementen waarover men het eens is (anders heeft het geen zin). Intelligentie, atletisch vermogen, onverschrokkenheid en niet te vergeten: schoonheid.

Juist door lak te hebben aan zijn knappe uiterlijk, werd Marlon Brando aantrekkelijk voor Daan Heerma van Voss. Hij nam een voorbeeld aan hem.

Alle jongens vonden dezelfde meisjes mooi – slank en met fijne gelaatstrekken –, alle meisjes vonden dezelfde jongens knap – atletisch, lang en acne-vrij. Dit onderscheid vertaalde zich direct naar populariteit. De populairen kregen voorrechten: als een mooi meisje een joggingbroek droeg, werd dit gezien als ‘stoer’ of zelfs ‘sexy’. Deed een ‘middelmatig uitziende’ jongen of meisje dit, dan werd dit gezien als ‘slonzig’. De populairen leefden in een andere wereld dan de rest; de rozen die hun op Valentijnsdag anoniem waren geschonken haalden ze soms niet eens op in het practicumlokaal waar ze lagen te wachten.

In mijn schooltijd heb ik één roos mogen ontvangen, maar ik kon er niet van genieten; ik was ervan overtuigd dat een vriend me voor de gek hield. Nu was ik geen uitgesproken lelijke jongen, maar mijn uiterlijk was enigszins instabiel, waardoor ik per definitie niet beantwoordde aan de Ideale Vorm; mijn gewicht schommelde, ik was volop in de groei, voor mijn gevoel kon elk onderdeel van mijn gezicht zomaar groeien of krimpen en mijn stem was nu eens te hoog en dan weer te laag. Ik was ontzettend onzeker. Zelfs nu, jaren later, speelt die onzekerheid nog , en grijp ik bij de fysieke omschrijving van de ik van toen naar vage eufemismen. Want ik bedoel te zeggen dat ik dikkig was. In het blaadje van mijn voetbalclub was ik eens omschreven als ‘De Muur’, maar als ik mistastte noemden mijn ploegmaten me ‘Nijlpaard’ of ‘Holle bolle Gijs’. Mijn gezicht was grof, ik had pukkeltjes, mijn mond en lippen waren te groot. Ik was, ten minste voor mijn gevoel, compleet uit verhouding.

Maar wat me echt onaantrekkelijk maakte was niet zozeer mijn uiterlijk, maar mijn slaafse relatie tot de oordelen van anderen. Ik herinner me een akelig voorval tijdens de wiskundeles. Ik had weer een week van opstandige puisten. Een vriend raadde me aan om een likje concealer te gebruiken, en ik probeerde het. Tijdens de les kwam een klasgenoot, Wladi, op me af en vroeg: „Gast, draag jij nou make-up?” Ik probeerde het vege lijf te redden met de geweldige comeback: „Ach man, je draagt zelf make-up”, het maakte weinig indruk. In de pauze spoedde ik me naar de wc en boende m’n gezicht schoon. Mijn zonde lag niet in het feit dat ik puistjes had, maar dat ik anderen geloofde als ze me lelijk noemden, en dat ik me zo schaamde dat ik mijn autonomie uit handen gaf en oranje smurrie op mijn kaken smeerde.

En toen, rond mijn zestiende, zag ik A Streetcar Named Desire (1951) en veranderde mijn blik op schoonheid totaal, al duurde het nog een tijdje voordat ik inzag hoe precies.

De jonge Marlon Brando als de brute, ongeletterde Stanley Kowalski, steevast in een met olievlekken besmeurd hemdje gekleed, biologeerde me. Regelmatig nam ik vrienden mee naar huis om de film opnieuw te bekijken. Wat zij zagen: een ouderwetse, trage zwart-witfilm. Wat ik zag: iemand die zich verzette tegen schoonheid, die onze opvattingen over het schone op de proef stelde, door bruusk en lomp te zijn, door niet intelligent over te komen, door te schreeuwen als iets hem niet beviel, door zich nooit te wassen. Schoonheid had voor mij zojuist een lichaam gekregen. En dat lichaam was anders dan ik kende, het was anders dan dat van Brando’s voorgangers, dat van Gregory Peck en de zijnen, en het was ook anders dan de Hollywoodgoden uit de films waarmee ik opgroeide, Brad Pitt en Johnny Depp, met hun getemde, perfecte, onberispelijke Doryphoros-lichamen. Brando had relatief korte benen, buitenproportioneel bonkige armen, een hoog voorhoofd, en was nooit helemaal ‘droog’.

Stanley Kowalski zou voor mij de oer-Brando blijven, en Brando de oer-man. Ik was te jong om de keerzijde op te merken; in de film verkracht Kowalski zijn schoonzus Blanche. Dit wordt in beeld gebracht via een gebroken spiegel. Als zestienjarige dacht ik gewoon: hé, die spiegel is kapot. Ook wist ik destijds niet hoezeer Brando zich op de set van Last Tango in Paris (1972) had misdragen, door het achterste van zijn bijna dertig jaar jongere tegenspeelster Maria Schneider tijdens een verkrachtingsscène ongevraagd en onaangekondigd in te smeren met boter. Binnen de kortste keren had ik al Brando’s films bekeken. Naarmate ik me meer in hem ging verdiepen, kreeg ik meer vat op wat me zo in hem aantrok: het was niet eens zozeer zijn schoonheid, het was juist zijn complexe relatie met z’n schoonheid, zijn verzet.

Wat me onaantrekkelijk maakte was niet zozeer mijn uiterlijk, maar mijn slaafse relatie tot de oordelen van anderen

Begrijp me niet verkeerd, Marlon Brando was een ontzettend mooie man. „Hij was waanzinnig knap, je kunt er niet omheen”, viel in zijn necrologie in The Guardian te lezen. „Hij had grote ogen, brede en diepe wenkbrauwen, een engelenmond, waarvan de bovenlip krulde.” En Brando wist dat. „Ik was een aantrekkelijke jonge knul”, zei Brando in de postuum verschenen documentaire Listen to Me Marlon (2015). Maar Brando was geen slaaf van zijn schoonheid, hij spotte ermee, hij leek er (ook) een hekel aan te hebben. Op privé-foto’s trok hij gekke bekken, keek hij scheel of hing z’n tong uit z’n mond. Om aan z’n rol in The Godfather te komen, propte hij wattenbollen in zijn wang. Hij at vrijwel continu te veel, was gulzig. Als hij volgens een filmproducent te zwaar was, corrigeerde hij dit met een tijdelijk dieet van gestoomde groenten, of wenste hij alleen met z’n hoofd in beeld te komen, maar nooit zou hij zijn eet- of leefgewoontes echt aanpassen. Hij leefde ruig. Uit verveling bokste hij backstage bij A Streetcar Named Desire. Toen een assistent, die een amateurbokser bleek te zijn, Brando’s neus brak, weigerde hij naar het ziekenhuis te gaan om het bot recht te laten zetten. Hij had toch genoeg van z’n perfecte gezichtje. „Hij nam zijn schoonheid niet serieus”, stond in een artikel na zijn dood in Paris Match te lezen. (Want uiteraard haalde ik elk blad en elke krant waarin aandacht werd besteed aan Brando’s dood in huis.) „Voor hem was alles een spel.”

Brando was mooi omdat hij lelijk durfde te zijn. Natuurlijk is dat aanzienlijk makkelijker als je zo knap bent als Brando, dan wanneer je als ‘lelijk’ wordt gezien. En natuurlijk: alleen mannen komen ermee weg ongewassen en onverzorgd te zijn. Maar toch: hij had er ook voor kunnen kiezen om in elke rol de schone jongen te spelen, om voor altijd een onomstreden sekssymbool te blijven. Door dat te weigeren, ontsteeg hij die rol. Voor iemand zoals ik die zich, zoals zovelen op die leeftijd, gevangen waande in een kastensysteem dat grotendeels op willekeurig uitgedeelde schoonheid was gebaseerd, was er niks aanlokkelijker dan iemand die zich tegen onze opvattingen over schoonheid verzette. Brad Pitt of Johnny Depp, contemporaine idolen en totems van mannelijke perfectie, waren toch vooral een soort modepoppetjes, die zich voegden naar wat van hen werd verwacht.

Brando’s houding veranderde mij. Mijn relatie tot mezelf, tot m’n lichaam, en hoe ik overkwam. Ik prentte mezelf in het leven op school meer als een spel te zien. Brando leende me zijn autonomie uit. Ik ging dragen waar ik zin in had, soms een te grote broek, dan weer een net jasje (vragen om problemen op de middelbare school). Ik kamde m’n haar zelden. De concealer ging bij het vuilnis, pukkels liet ik uitrazen. Op schoolfeesten werd ik precies zo dronken als ik zelf wilde. Door deze ingrepen belandde ik niet direct aan de top van de apenrots, maar ik verwierf wel een zeker aanzien – mensen konden het aan me zien dat de apenrots me niet meer zoveel interesseerde.

Het zal niet morgen zijn, niet overmorgen, maar ooit zal ik me aan de oude Brando moeten gaan spiegelen

Fysiek gezien werd ik minder voorzichtig. Het voetballen zorgde voor een permanente aanwas aan wonden en littekens, die ik niet verborg. Ik kreeg voor het eerst complimenten over mijn uiterlijk (dat ik ‘misschien wel wist dat ik er goed uitzag’ of iets in die trant, opmerkingen die voor mijn gevoel totaal niet strookten met wie ik eigenlijk was), iemand werd verliefd op me. Toen ik eindexamen deed, was ik een ander mens. Mede dankzij Marlon Brando, die stierf op de dag van mijn feestje. Achteraf had ik meer foto’s moeten neerzetten, meer kaarsen.

De lossere houding ten opzichte van mijn uiterlijk heeft zich voortgezet. Ik zie eruit zoals ik eruit zie. In mijn huis hangt maar één spiegel, en dat vind ik meer dan genoeg.

Het was pas onlangs dat ik de filosoof ontdekte die mijn denkbeelden over schoonheid het meest benadert – Theodor Adorno. Voor hem komt schoonheid neer op een belofte die gebroken wordt. Via schoonheid, in de kunst maar ook in het alledaagse, vinden we een belofte van geluk, een promesse du bonheur, zoals hij het noemde. Die kan per definitie niet ingelost worden, vanwege de afstand tussen ons en het schone. Voor mij belichaamt Marlon Brando het breken van de belofte van pure schoonheid, allereerst die van het perfect harmonieuze gezicht ( gebroken neus), dan van het perfect geboetseerde lichaam (vreetbuien) en tot slot het breken van de belofte dat we het gevecht tegen het verval kunnen winnen.

Dat brengt me op de tweede fundamentele schoonheidsles van Marlon Brando: accepteer het verval, omarm het. Het is misschien vreemd om ook in de oude Brando een voorbeeld te zien: tegen het einde van zijn leven, dat elk jaar tragischer werd (zijn zoon die voor de rechter kwam voor moord, zijn dochter die zelfmoord pleegde), was hij zo zwaar geworden dat hij in een rolstoel zat. Van schoonheid volgens de Griekse vormbeginselen was weinig over.

Hoewel ik uiteraard hoop dat mijn leven minder desastreus zal eindigen, troost ik me met zijn onverschrokkenheid, zijn onwil zich aan te passen, zijn weigering zich te laten gijzelen door de Ideale Vorm. Zich te laten bijvijlen, dat paste niet bij hem. Geen haartransplantaties, geen lifts. Hij was destructief, Brando, maar dat was hij altijd geweest. Hij deed geen concessies, zelfs niet toen hij daarvoor de prijs moest betalen. Tragiek kan ook schoon zijn.

Die tweede les komt nog op tijd. Ik ben 36. Niet oud, maar niet langer jong. Fysiek ligt het hoogtepunt achter me. Op sommige ochtenden is mijn rug stram. Er verschijnen lijnen in mijn gezicht. De wangen zakken al iets. Ik zie grijze haren in mijn wenkbrauwen. Mijn ideale vorm, wat die ook geweest is, heb ik al niet meer. Het zal niet morgen zijn, niet overmorgen, maar ooit zal ik me aan de oude Brando moeten gaan spiegelen. En ook dan zal ik, Marlon Brando indachtig, tegen mezelf zeggen: het is een spel. Het is allemaal een spel.

Daan Heerma van Voss is schrijver en essayist.