N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Verlies is een vreemd iets. Terwijl de rook optrekt, kan je wereld veranderen in een mijnenveld van triggers. Een zekere geur, haardracht of lichtval hoeft je maar aan de gemiste te herinneren en bam, daar zijn de tranen weer. Ooit verloor ik iemand met wie ik heel veel naar Queen luisterde. Na zijn dood durfde ik op een zeker moment niet meer uit te gaan, omdat er vroeg of laat altijd wel een nummer van die band voorbijkwam en ik weer de hele avond somber was. Langzamerhand begon ik ook eten en drinken te vermijden dat me aan hem deed denken, en op het laatst zelfs de plekken waar we samen graag kwamen. Alles om maar niet getriggerd te worden maar ja, dat is ook geen leven. En zo verwerk je de boel al helemaal niet.
Toen ik dit aan een vriendin vertelde, begon ze over glimmers, het tegenovergestelde van triggers. Een glimmer veroorzaakt gevoelens van veiligheid, geluk en kalmte. Het kan een wandeling zijn, een avond met een geliefd persoon of een fijne hobby. Het jammere is dan weer wel dat je die glimmers actief moet opzoeken en je rust dus afhankelijk is van externe variabelen. Als ik in een volle tram opeens iemand ‘Bohemian Rhapsody’ hoorde neuriën, kon ik niet zo snel gaan wadlopen of een kabouter bij elkaar punniken om mijn rust te hervinden.
Onlangs ontdekte ik dat er nog iets beters dan een glimmer bestaat. In de essaybundel De zwaluwen neêr gestreken uit 1911 heeft Louis Couperus het op een zeker ogenblik over de vonk, een potentie tot levenslust die volgens hem in ieder mens zit. Hij beschrijft het als „een glimlach zacht in mij”. De vonk kan je vinden door iets te doen waar je van houdt, maar, beter nog, ze kan ook opeens spontaan komen opzetten, waardoor ze meer is dan een glimmer.
In een tijd waarin er voor ieder moeilijk moment meteen een remedie moet worden gezocht, is het idee van de vonk een grote troost. Dat er een potentie tot lichtheid in je zit die je niet van buitenaf hoeft te forceren, die er gewoon is. Een intrinsiek talent waardoor je weer kan gaan geloven dat de wereld niet alleen nachtmerries in je ontketent, maar soms ook plotselinge blijdschap, en daardoor vrijheid.
Gaandeweg leerde ik erop vertrouwen dat er iets in mij zit dat op onverwachte momenten een tegenkracht kan vormen voor het zware, een harnas voor het plotse. Langzamerhand kon ik de dagen beter aan. En Queen.
En, soms, wie weet, ooit, weer afwezigheid.