N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Chef-dirigent Karina Canellakis In de vier jaar die Karina Canellakis nu bij het Radio Filharmonisch Orkest is, heeft ze zich steeds verder ontwikkeld. „Muziek is klinkende emotie. Samen muziek maken leert je luisteren, samenwerken, zachtheid…”
Een spetterende uitvoering van Janáceks sprookjesopera Het sluwe vosje besloot begin april het vierde seizoen van Karina Canellakis als chef-dirigent van het Radio Filharmonisch Orkest (RFO). Even geen volle agenda meer, even wat adem – zou je denken. Maar Canellakis is te gedreven om een gevoel van rust te ervaren, zegt ze. „Mijn concerten zijn nu wel klaar, maar voor volgend seizoen staan opera’s op de rol die ik nu al moet voorbereiden.”
We spreken elkaar in haar nieuwe appartement om de hoek van het Amsterdamse Concertgebouw, waar ze woont met haar man en hun tweejarige zoontje – een tweede kindje wordt deze maand verwacht. Op tafel: een fles bruiswater en twee glazen, netjes in het gelid.
De benoeming van de Amerikaanse Canellakis tot chef-dirigent van het RFO was in 2018 een verrassing. Het maakte haar in 2019 tot de allereerste vrouwelijke chef-dirigent van Nederland, alleen werd de hofmaakfase tussen haar en het orkest verstoord door de coronapandemie. En dat betekende – alle ellende niets te na gesproken – óók de herontdekking van ‘het genot gewoon even te mogen zijn in plaats van elke minuut efficiënt benutten’.
„Gemiddeld was ik voor corona veertig weken per jaar van huis”, zegt Karina Canellakis. „Nu is dat wat minder. Ik ervaar de luxe selectief te kunnen zijn. Dat is beter, want we zijn een jong gezin en ik wil ook tijd hebben voor elkaar, voor sporten, koken. Maar ik zeg er meteen bij: als het op werk aankomt, ben ik onverbeterlijk gretig. Ik zal altijd een workaholic blijven.”
Als chef-dirigent van het RFO staat u midden in het complexe Nederlandse omroepbestel. De Raad voor Cultuur schreef dit voorjaar: het RFO is van grote waarde, maar het potentieel kan beter benut. Wat vindt u daarvan?
„Ik ben het daarmee eens: het RFO en het Groot Omroepkoor moeten meer vrijheid en onafhankelijkheid krijgen. Het is geweldig dat er omroepensembles bestaan, maar ik maak me zorgen over de zichtbaarheid. Hoe vaak hoor je niet dat klassieke muziek ‘elitair’ zou zijn? Onzin, muziek is een menselijke noodzaak, en radio het ultieme laagdrempelige platform. Maar we moeten veel ambitieuzer zijn in ons streven mensen te bereiken – ook buiten Nederland. Onze opera-uitvoeringen kunnen worden gewebcast, Engels ondertiteld, oproepbaar in een Digital Concert Hall. Nu is Het sluwe vosje niet eens opgenomen, terwijl er nota bene camera’s hangen in het Concertgebouw. Het RFO is artistiek van het allerhoogste niveau, ik wil graag dat meer mensen dat ontdekken.”
Klassieke muziek elitair? Onzin, muziek is een menselijke noodzaak
Het omroepbestel is troebel in wie waarover gaat. Wordt er naar u geluisterd?
„Ik spreek me uit, en vind ook wel oor voor mijn ideeën. Maar niet genoeg. Ik zou dolblij zijn als er meer waarde wordt gehecht aan mijn perspectief als in- én outsider. Ik snap de uitdagingen. Budgetbeheersing. De spagaat tussen het willen behagen van het oude loyale publiek van de omroepseries in het Concertgebouw en TivoliVredenburg enerzijds, het werven van nieuw publiek anderzijds. Cruciaal is volgens mij dat we vastgeroeste gewoontes moeten loslaten.”
Zoals? Droom eens hardop?
„Het is 2023, digitale ontwikkelingen zijn alomtegenwoordig. Hoe ga je daarmee om ? Als iedereen smartphone-verslaafd is, moeten we dan niet dringend praten over een online-platform voor orkestmuziek?
„Veel vrienden van mij en mijn man, die filosoof is en gespecialiseerd in AI, heb ik naar het Concertgebouw meegenomen. Hoogopgeleide nieuwkomers, die anders nooit waren gegaan, maar het geweldig vonden. Dat zegt iets. We moeten voorkomen dat digitale massacultuur de macht overneemt van kunst, waaronder klassieke muziek. Muziek is klinkende emotie, ze draait om interactie en is in die zin een verdedigingslinie van onze menselijke waarden. Onze zoon is twee, maar ik kan nu al niet wachten tot hij in een orkest kan om daar, net als ikzelf vroeger, te ervaren hoe het voelt onderdeel te zijn van iets wat groter is dan jijzelf. Samen muziek maken leert je luisteren, samenwerken, zachtheid…”
U begon zelf als violist, dirigeren kwam later. Waren er beslissende momenten?
„Ik herinner me er drie. Toen ik 9 was, ging ik naar de muziekschool. Vioolles vond ik stom, ik ging vaak op de vloer liggen en fakete pijntjes. Tot ik in een orkest mocht en hoorde hoe mijn noten een plek vonden in het geheel. Dat vond ik zó cool, daar werd ik verliefd op orkesten.
„Bij de tweede herinnering was ik 14. In de kamer die ik in New York deelde met mijn broer stond ik uit het raam te staren, luisterend naar Dvoráks Celloconcert. Tranen. Wat ik wilde worden, wist ik nog niet. Beroepstennisser? Wiskunde of Frans aan Harvard? Maar ik begon me wel te realiseren dat mijn mooiste momenten altijd met muziek samenhingen.
„En dan de sleutelscène. [Karina Canellakis lacht.] Ik was 20, de keuze voor de viool was gemaakt en in Carnegie Hall hoorde ik het voorspel tot Wagners Tristan und Isolde door de Berliner Philharmoniker onder Abbado. Zoiets had ik nog nooit beleefd, je hoorde als het ware de stilte om de noten heen. Ik dacht: als ik híér mijn werk van kan maken, op welke manier dan ook, dan is dat het allermooiste denkbaar.”
Leven zonder muzikaal geluid maken, wil ik niet
Speelt u nog viool?
„Mijn viool is altijd bij me, thuis en op reis. Soms mis ik hoe het voelde in topconditie te zijn, toen de viool echt was als mijn tweede stem. Daar afstand van nemen was heel moeilijk. Sowieso: leven zonder zelf naast het dirigeren ook muzikaal geluid maken, wil ik niet. En ik houd heel erg van strijkkwartetten. Dus blijf ik af en toe viool studeren, zodat ik die later, als ik in kalmer vaarwater ben, kan spelen.”
De lijst met alle muziek die u dirigeerde bij het RFO bevat extreem uiteenlopend repertoire. En ook komend seizoen: Stravinsky’s Sacre, Janáceks De zaak Makropoulos, Berlioz’ Damnation de Faust. Hoe typeert u uw eigen smaak?
„Die ís heel divers – en ik mag heel graag uren praten over de stukken die ik bewonder. Je noemde trouwens nog niet Wagners Siegfried, voor mij een van de hoogtepunten van volgend seizoen. Wagner schreef zulke geniale muziek, met die akkoorden die maar niet oplossen, waardoor je vijf uur lang bedwelmd wordt losgezongen van de tijd… En zo kunnen we doorgaan. Voor de eerste cd die het RFO en ik net uitbrachten op Pentatone, kozen we Bartóks Concert voor orkest en Vier orkeststukken, geweldige, diep eigen muziek. En Beethoven! Beethoven vind ik onbevattelijk in zijn originaliteit. Je voelt dat muziek zijn reden was om te leven. Net als bij Mahler vraag ik me bij hem af: waar was die muziek naartoe gegaan als hij ouder was geworden? De laatste pagina van Mahlers Negende symfonie, die leegte, die loodzware sterfelijkheidsthematiek… wat kan daarna nog volgen? Zulke stukken, die de hele koers van de geschiedenis veranderen, daar kan ik eindeloos naar luisteren. Die maken voor mij alles de moeite waard. Dat gevoel had ik trouwens ook bij het einde van de derde akte van Het sluwe vosje, de monoloog van de oude boswachter: Als de avond aanbreekt, verwelkom ik de stralen van de ondergaande zon…”
Grappig dat u net dat moment noemt. Ik schoot vol om de scène net daarna, met de jonge kikker.
„Precies! Maar zo werkt dat, emotie wordt gewekt door onverwacht contrast. Ik houd zielsveel van die ervaring van zo… echt helemaal in een stuk te komen. Ik geloof ook vaak oprecht dat de muziek die ik op dat moment onder handen heb, de allermooiste is – al is dat een vreselijk cliché. En dan voel ik me oneindig bevoorrecht. Kippenvel als beroep, wie heeft dat nou?”
Als u terugkijkt op de jaren sinds uw debuut bij het RFO in 2018, hoe beziet u dan uw ontwikkeling?
„Vijf jaar is lang, ik heb in die tijd bij verschillende orkesten gedebuteerd, repertoire ontdekt, ik ben getrouwd, moeder geworden én voor het eerst chef-dirigent. Ook dat was enorm leerzaam. Als je ‘de nieuwe’ bent, treedt er eerst een soort puppy-protectie in werking. Maar dat duurt niet lang, en dan krijg je onherroepelijk een spiegel voorgehouden. Dat kan lastig zijn, zeker als dirigent, want je doet je werk vaak met 1.800 toeschouwers. En dus moet je zelfvertrouwen uitstralen, maar je wilt ook je oog voor zelfverbetering behouden. Een belangrijke les was voor mij: ontspan. Don’t sweat the small stuff, je kunt nooit iedereen tevreden stellen. En blijf altijd luisteren naar de mensen aan wie je leiding geeft. Weet wat er speelt. Dat is extreem belangrijk.”
Dirigeren is ook heel fysiek. Is je lichaamstaal als dirigent op een gegeven moment ‘af’, of zit ook daar groei in?
„Techniek is belangrijk; minimaal zijn in je gebaren, helder. Waar zijn je schouders? Hoeveel pols gebruik je? Laat je je voeten staan voor een geaarde uitstraling, of mag je springen – zoals Bernstein? En dan is er die hele genderdiscussie, die hopelijk snel uitsterft, waarin je soms hoort dat ‘vrouwelijk delicate’ gebaren ‘onduidelijk’ zouden zijn. Onwaar: een dirigent als Claudio Abbado is heel feminien in zijn gebaren, maar zijn partituurbeheersing is zo volmaakt dat het toch geweldig werkt. Wat betreft mijzelf; ik denk niet veel meer aan mijn gebaren. Vroeger wel. Ik heb uren voor de spiegel gestaan.”
Welke aspecten aan het leven als dirigent vindt u nog moeilijk?
„Het gebrek aan draagvlak voor klassieke muziek – en het daaraan gekoppelde geldprobleem. De actuele bezuinigingen op omroepensembles in het VK vind ik alarmerend en beangstigend. Mijn droom is dat de digitale revolutie het tij totaal keert. Dat een app als Apple Music Classical klassieke muziek naar meer mensen brengt. Dat kinderen op school via online-aanbod met klassiek in aanraking komen, zonder dat hun ouders ze hebben hoeven meenemen naar de opera.
„Ik moest lachen toen ik Rihanna onlangs stralend hoogzwanger zag zijn in de halftime-show van de Superbowl. Terwijl ik het al spannend vond met mijn buik de ZaterdagMatinee te dirigeren. Als klassieke muziek bij een volgende generatie weer meer weerklank vindt, komt het met de subsidiëring ook goed. Dat is mijn droom.”