N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
Mark Stewart (1960-2023), zanger Britse zanger Mark Stewart was voorman van The Pop Group en Mark Stewart & The Maffia. Hij verwerkte protest in ieder lied, elke titel, elk optreden.
Gareth Sager, Mark Stewart en Dan Catsis van The Pop Group tijdens een concert in Alexandra Palace, London in 1980.
Foto David Corio
De Britse zanger Mark Stewart, die afgelopen vrijdag is overleden (de oorzaak is onbekend), was een radicale spreekbuis van de verworpenen. Op het podium bij optredens, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, stond hij gebogen over de microfoon te fulmineren met wijd open mond onder permanent gefronste wenkbrauwen. Mark Stewart was 1.98 meter aan rebellie.
Zijn bands, eerst The Pop Group en later Mark Stewart & The Maffia, verwoordden beide het onrecht en maatschappelijk verzet. Stewart zong als door een halfkapotte megafoon, met blikkerige klank, over de wereldwijde samenzwering van bedrijven en regeringen die ons in zijn greep houdt. De muziek van postpunkgroep The Pop Group, opgericht in 1977, was nog chaotischer dan van hun tijdgenoten. Een van de bekendste nummers werd ‘We Are All Prostitutes’ (met de fatalistische tweede regel ‘Everyone has their price’), een album heette For How Much Longer Do We Tolerate Mass Murder? (1980). Later schreef hij nummers als ‘The Paranoia of Power’ en ‘Learning to Cope with Cowardice’. Stewart verwerkte zijn protest in ieder lied, elke titel, elk optreden.
Zijn lange lichaam had hem tot de muziek gebracht. Als twaalfjarige in geboorteplaats Bristol was hij al zo groot dat hij werd binnengelaten in clubs en concertzalen. Daar raakte hij in de ban van reggae en soul, en later punk. Hij vormde The Pop Group, waarin die stijlen samenkwamen. Mark Stewart & The Maffia zou begin jaren tachtig experimenteren met elektronische dub en hiphop, een destijds nieuwe stijl. Na het uiteengaan van zijn bands hield Stewart nooit op met muziek maken en optreden, onder meer in Japan.
In 2015 besloot The Pop Group nieuwe muziek op te nemen. Citizen Zombie werd geproduceerd door Paul Epworth, bekend van zijn werk met Adele. Op Stewarts verzoek of Epworth wilde samenwerken, antwoordde de succesproducer dat het hem ‘een eer’ zou zijn.
Volgens de Braziliaanse filosoof, schrijver en milieuactivist Ailton Krenak is „de huidige wereld op bestelling ontstaan”. Dat komt, zo legt hij in zijn geschriften vaak uit, omdat alles wordt opgeofferd om het Westen zich te laten ontwikkelen. Dat gaat ten koste van tradities en de natuur. Zijn ideeën passen perfect in het overkoepelende thema van het fotofestival: Disobedient Images. In een tijd dat alles wordt weggevaagd wat ook maar enigszins ‘DEI’ [Diversity, Equity, Inclusion] is, en waar zelfs een foto van de bommenwerper die de atoombom op Hiroshima gooide niet meer zichtbaar mocht zijn vanwege de naam van de bommenwerper – Enola Gay – hebben we gelukkig de foto’s nog, merkt de organisatie van het bekendste fotofestival van Europa ‘Les Rencontres de la Photographie’ in Arles op.
Op het festival wordt diversiteit dan ook gevierd in veel verschillende exposities, waarbij een mooie rode draad is weggelegd voor Brazilië. Zo is er Ancestral Futures waarin de jongere generatie Braziliaanse fotografen naar eigen zeggen is geïnspireerd door Krenak. Ze tonen een samenleving waarin wordt afgerekend (deels ook al afgerekend ís) met een koloniaal verleden. Er zijn collages vol stereotyperingen en humor, foto’s waarin verleden en heden over elkaar geplakt zijn. Mooi is de foto van Mayara Ferrão, die een trouwfeest fotografeerde. Er is actie, er is feest en toch ademt de gehele setting de sfeer van een ouderwets stilleven.
‘The Wedding’, uit: Unforgetting Album (2024).
Foto Mayara Ferrão
Stillevens – dat is de eerste associaties die je hebt bij de foto’s die eind jaren dertig werden gemaakt door het losvaste collectief van de Foto Cine Clube Bandeirante in São Paulo. Het Braziliaans modernisme van 1939 tot 1964 wilde af van traditionele fotografie en legde de strakke lijnen van de stad vast, de gebouwen en het asfalt, de parken en de elektriciteitsdraden.
Het optimisme na de Tweede Wereldoorlog, toen er een einde kwam aan het autoritaire regime van Vargas in 1945, zie je eraan af. In zwart-witfoto’s wordt naast strakke lijnen van gebouwen en voorwerpen ook de weidsheid benadrukt. Mensen kijken uit over verten, draaien rondjes in stoeltjes in een carrousel. Foto’s krijgen titels als Constructie of Compositie. En ook Brasilia, de nieuwe hoofdstad in wording, bleek ideaal voer voor die fotografie. De natuur is zo goed als afwezig, en zelfs de mens lijkt soms onderdeel van de architectuur. Anders is dat in het deel ‘Deconstructie’ waar veel schitterende foto’s te zien zijn van Alice Brill. Hier ontbreekt elke strakke lijn, maar is de stad weer van de mensen in plaats van andersom.
Paralelas e diagonais (1950).
Foto José Yalenti
Wie benieuwd is hoe het ná dat modernisme en vóór de jongste generatie eraan toeging, kan terecht bij de foto’s van Afonso Pimenta en João Mendes die in de jaren zeventig en tachtig actief waren. De abstractie was voorbij, de stad lijkt soms zelfs afwezig omdat het accent kwam te liggen op de rol van de gemeenschap in verschillende favela’s. Een mooie cocktail van decennia Braziliaanse fotografie is ook te vinden bij Claudia Andujar. Kortom: een tijdreis van 1939 tot nu waarin te zien is hoe de ‘huidige wereld op bestelling is ontstaan’.
Praia de Copacabana (1947).
Foto Thomas Farkaz
Als de horizon verdwijnt
Wanneer Patrick Wack in 2019 de Zee van Azov bezoekt, het kleine broertje van de Zwarte Zee, ervaart hij een geluksmoment. Ook al is de Krim ingenomen, en hangt de oorlogsdreiging in de lucht, hij ervaart toch vooral de zachtheid van het licht en de zomerse geur. Hij besluit vanaf dat moment elk jaar terug te komen om horizonnen en de mensen die er komen vast te leggen. Vanaf 2022, als Rusland na De Krim ook andere delen van Oekraïne aanvalt, „verdwijnt de horizon van de Zee van Azov voor de Oekraïners”, schrijft Wack bij de expositie. Ondanks de ontwikkelingen, blijft hij vanaf 2019 elke zomer teruggaan. Wat begint als een reeks van intieme foto’s op het strand, verplaatst zich naar Russische en Oekraïense gebieden rondom de zee.
De oorlog dringt zich op zonder dat je iets van de gevechten te zien krijgt bij Wack. Vaders die trots in de zee staan met hun zoon op de schouders en gezinnen die zich al waterfietsend door de zee een weg banen tussen surfers worden langzaam aan vervangen door watermeloenen met de letter ‘Z’ (de letter die de Russische overwinning symboliseert) erop. Zonen zitten nu niet meer op schouders van hun vaders, maar ze klimmen op een tank terwijl hun moeder ze vasthoudt opdat ze er niet vanaf glijden. Ergens mag een meisje nog wel op de rug van haar opa, het is op een plek waar het Russische heldendom tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt gevierd.
‘Anatoli’ uit: Charkiv in Berdiansk (2021).
Foto Patrick Wack
Op het ene veld worden doden herdacht, op een ander slaat een Oekraïense vrouw het vuur uit op een akker dat ontstaan is door de inslag van een Russische raket. In de zomer van 2024 fotografeert Wack de directeur van een theater in Cherson, Oleksander Kniga. Aan het begin van de oorlog was hij meegenomen om verhoord te worden door de Russen. In 2024 is hij weer terug. Alle stoelen in het theater zijn afgedekt, op eentje na: daarop zit Kniga in een verder lege zaal. In datzelfde theater, maar dan in de schuilkelders, fotografeert Wack families die naar tekenfilms kijken. Elders wordt op de ene foto een beeld van Lenin gerestaureerd, op een ander ligt de kop van de Russische revolutionair in de achtertuin bij de rest van het grofvuil.
Het is een indrukwekkende serie. Zonder de doden te laten zien is er verschrikking genoeg. Niet alleen de uitdrukking van de mensen die hij portretteert veranderen, en de vernietiging is alom zichtbaar, maar wat vooral indruk maakt, is dat het licht verandert. Het zachte licht waar Wack zijn geluksmoment ervoer is er niet meer. Het wordt harder, als het licht er überhaupt al is en niet wordt vertroebeld door zwarte rook aan de horizon.
Uit de serie ‘De Zee van Azov’ (2022). Foto Patrick Wack
Jongens aan de zee in Odesa (2023). Foto Patrick Wack
Foto Patrick Wack
De hardheid van Amerika
„Ik zou dolgraag iets aan deze eeuw willen doen”, zei de Amerikaanse fotograaf Berenice Abbott toen ze in een interview in The New York Times in 1989 als 91-jarige vrouw terugkeek op haar werk. Het was voor haar de reden om nog steeds de straat op te gaan met een camera, maar de zin is ook een prachtige samenvatting van haar werk. Vooral beroemd geworden door de manier waarop ze New York in de jaren dertig vastlegde en de portretten van beroemde kunstenaars, is er ook de minder vaak genoemde serie U.S. Route 1. Het was 1954 toen ze vanuit New York naar Key West in Florida reed over de oudste route van de VS om twee jaar later in het noorden uit te komen bij Fort Kent. Gemeenschappen, steden en landschappen legde ze vast tussen Maine en Florida, waarbij de steeds nadrukkelijker opkomende consumptiemaatschappij op de foto’s niet te missen is. „We wilden het karakter van een historisch deel van de Verenigde Staten visueel vastleggen, met al zijn schoonheid en tegenstrijdigheden. Als er nog zichtbare sporen van het verleden overbleven, wilden we die fotograferen voordat bulldozers en boortorens hun intrede deden”, zei ze er zelf over.
Post Office, East Machias, Maine (1954).
Foto Berenice Abbott
De fotografen Anna Fox en Karen Knorr besloten in 2016 hetzelfde te doen en legden grotendeels dezelfde route af om te kijken in hoeverre de VS waren veranderd. Sommige van de foto’s zouden zo door Abbott gemaakt kunnen zijn. Abbott was, behalve in portretfotografie, er ook enorm goed in om een straatbeeld vast te leggen met een terloopse voorbijganger erin, die de hele sfeer van de omgeving in zich droeg. Fox en Knorr doen dat ook meermaals. In het plaatsje Pahokee leggen ze bijvoorbeeld een vrij treurig gebouw vast met meerdere woningen. Een eenzame step voor de ene deur, twee uitgezakte stoelen voor de ander. Wat de foto vooral goed maakt, is de vrouw die licht gebogen komt aanwandelen met een tas. Als het enige levende wezen op de foto, benadrukt ze de levenloosheid van de omgeving.
Zo wordt het gepolariseerde land voortreffelijk geportretteerd in die ene route, met poenerige dikke auto’s op de weg en armoede langs de weg; Jezus die zijn armen opent naast grijnzende clowns die uit een horrorfilm lijken te zijn weggelopen, grote Amerikaanse vlaggen, en verwaarloosde huizen met daarop pro-Trump vlaggen gekoppeld aan anti-abortusborden met ‘Say No to Full Term Murder of Maine Babies’. Er is een man met MAGA petje, maar ook een man die langs de weg een bord ophoudt in de hoop een baantje te vinden. Een ander strikt zijn veters, en heeft zijn bordje op de grond gelegd waarop staat ‘Too Ugly to be a stripper’.
Lobster Shack, Islamorada.
Balsem Valley.
Foto Anna Fox & Karen Knorr
Abbotts foto’s lieten al geen fraai beeld zien van het land dat het naoorlogse ideaal was voor velen, maar haar zwart-witfoto’s roepen nog een zekere nostalgie op. De kleurenfoto’s van Anna Fox en Karen Knorr tonen overtuigend dat de het land er niet op vooruit is gegaan, maar benadrukken vooral hoe genadeloos hard de VS zijn.
Hoe een kunstenaarsbiografie ook voor de geportretteerde uitpakt, de toetssteen voor de weging blijft het oeuvre. De recente, onthutsende Thomas Mann-biografie van Tilmann Lahme laat weinig heel van de man, maar de auteur doorstaat zijn demasqué. Voor Willem Pijper staan de sterren minder gunstig. Fantastische uitvoeringen van de Tweede symfoniedoor het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder Lahav Shani in 2022 of van de Zes Adagio’s onder Edo de Waart in mei 2023 leidden opnieuw geen Pijper-renaissance in. Blijkbaar kan de wereld zonder hem. Terwijl hij op zijn manier een groot man was en Een lied dat niet sterven zal, de voortreffelijk geschreven biografie van de neerlandicus Arthur van Dijk, man en werk behoedzaam recht doet.
Van Dijk is al een leven met Pijper in de weer en dat merk je. In 2011 bundelde hij Pijpers moordende muziekkritieken in de tweedelige foliant Het Papieren Gevaar, acht jaar later verzorgde hij voor de Privédomein-reeks een bloemlezing van Pijpers fantastisch geschreven, soms ijskoud hautaine brieven. Als biograaf staat hij ontspannen in de race. Er is een vertrouwdheid met de stof waar de lezer comfortabel tegenaan kan leunen, en waarover zich beschaafd laat discussiëren. En debat, dat over de relatie tussen zijn kunst en zijn persoonlijkheidsstructuur, is bij Pijper onontkoombaar. De man en zijn productie zijn gelijkgestemd; hardboiled, kortaangebonden. In de mens en de maker Pijper huisde een sloper. Van reputaties en geliefden, als gefrustreerde diva van concurrerende megalomanen en zichzelf. Veel Pijper-noten spiegelen die duisternis met de verraderlijke lichtheid van een destructief overbewustzijn. Er is geen kern die je het kloppend hart zou kunnen noemen.
Niettemin was Pijper (1894-1947), zoon van een behanger uit Zeist, van circa 1920 tot vlak na de Tweede Wereldoorlog misschien wel de meest representatieve Nederlandse componist. Bruisen deed hij wel. Zijn na een vroege Mahlerfase steeds meer Frans georiënteerde, blijvend tonale orkestwerken werden uitgevoerd onder dirigenten als Pierre Monteux en Willem Mengelberg. Arnold Schönberg liet Pijper uitvoeren in zijn Weense Verein für musikalische Privattaufführungen. De dodelijke pen van de recensent trof Utrecht in het bijzonder, waar Pijper als medewerker van het Utrechts Dagblad solo Jan van Gilse, de chefdirigent van het Utrechts Stedelijk Orkest, naar de verdommenis schreef.
Geen geringe componist, groot schrijver over muziek, maar ook een koele, autoritaire persoonlijkheid, hoewel veel leerlingen hem op handen droegen. Zijn rijpe werk is een scherp, compact, ironiserend, afstandelijk, begeesterd en soms enerverend spel met technische middelen. Hoe groot hij is hangt af van hoe je naar hem luistert en hoe bereid je bent in zijn systeem te komen. Bij veel grote muziek bewonder je de geest achter de noten, bij Pijper de kunst van het maken, het Hollands doortastende ambacht, de mechanische drive.
Zijn fascinatie voor astrologie of later de Vrijmetselarij lijkt van dezelfde orde: de hoop dat er systeem zit in het mysterie dat leven heet en het onvatbare restant desnoods dan maar te ritualiseren tot programma. Hij wil op alle vragen antwoord, duidt zich slagen in de rondte. In de brieven zie je hem vrienden, vijanden en zijn vele vriendinnen diagnosticeren als een motorstoring. Als dat niet met zachte hand kan, gaat hij om zich heen slaan. Geen pen kan beschrijven hoe hij zijn kwetsbare leerlinge en geliefde Iet Stants vernedert en emotioneel chanteert, tot en met zelfmoorddreiging toe. „Je kunt mij niet herabsetzen”, zegt hij als ze zich een beetje van hem los probeert te maken. Niemand trouwens die de Pijperliefde zo begrijpt als Pijper. Geen liefdesbrief is compleet zonder een snorrend stukje autodiagnostiek, of de afrekening met een vorige geliefde.
Te verbaal?
Naar dat ontluisterende speelveld kijk ik anders dan Van Dijk, die in Pijper „meer een liefhebbende Casanova dan een wrede Don Juan” wenst te zien. Onvergetelijk deze regels, niet in de biografie trouwens, aan zijn geliefde Louise Bolleman over zijn ex Emmy van Lokhorst: „Ik had het gevoel véél meer van Emmy te kunnen maken dan toen reeds bereikt was. Ietwat ironisch gezegd; ik had de ambitie op deze kikker, die ik weer had leren zwemmen en kwaken, óók nog veren te laten groeien. Nou, en dat ging natuurlijk niet, hè?”
Dat je de schemata ook zou kunnen loslaten en in vrede in fantasie zou kunnen ronddwalen komt niet bij hem op. Die onmacht hoor je in dit leven mens en oeuvre treffen. Misschien is de criticus in hem te verbaal geworden om nog componist te kunnen zijn. Alles in hem zoekt vergeefs systeem, zijn oeuvre gaat eraan te gronde. Hoe goed je hem ook speelt, die superieur geschreven Tweede en Derde symfonie, of het toch behendige Pianoconcert van 1927, blijven op het psychologische plan stijf als een hark, koudbloedig heftig spel. Hoe kan zulke voortreffelijk gemaakte, zelfs enerverende muziek zo leeg zijn?
Weer: overbewustzijn. Hoe Pijper ook pleit voor een esthetica van „schoonheid om haarzelfs wille”, je hoort de kramp van een man die het monster in hemzelf publiekelijk niet durft te bevrijden, wat hij misschien had moeten doen om te reiken tot de hoogten die hij in zich had. Nu wordt Pijper in zijn aangepaste vorm van kunstpaus duivel met de staart tussen de benen. Dat was in den beginne anders. Hoor dat eerste van de vijf strijkkwartetten, allemaal stukken die een nieuwe integrale opname waard zijn. Het is mooi, traditioneel, haast innig. Muziek van een zachte, tedere, literatuur en filosofie vretende twintigjarige. Zijn Eerste symfonie (1917) is drie jaar later een Mahleriaanse natuurdroom, een op Frederik van Eedens sprookjesroman De Kleine Johannes geïnspireerde, zangrijke jeugdmuziek. Wat kan er in die jongen zijn gevaren? Een bevrijdingsproces, zegt hij in een interview: „Het vak van componeren heb ik veeleer van Freud geleerd dan van Riemann – en ook, mutatis mutandis, van Nietzsche – van Kant, als ge wilt, door de vrijmaking van mijn geest.” Dat klinkt te pathetisch geforceerd om waar te zijn. Het was blinde eerzucht, vrees je.
Grote auto
Als Pijper in 1930 eindelijk deftig directeur mag worden, van het Rotterdams Conservatorium, vindt hij de havenstad een verbanning. Een man van zijn statuur had de betere conservatoria van Den Haag of Amsterdam verdiend, zal hij morren. Hij is er ongelukkig, zijn werk loopt er vast.
Gelukkig heeft hij wel een grote auto, een Hispano Suiza, „de enige buitensporigheid die ik me veroorloof”. Pijpers vriend Simon Vestdijk zag Pijpers auto als „geheiligd symbool van zijn mannelijkheid – het harnas van de ridder”. Op foto’s van man en ros reiken de neuzen van zijn Hispano Suiza’s tot Pijpers borsthoogte. De liefde is echt, dat zeker.
Zijn huis en zijn school gaan in vlammen op bij het bombardement op Rotterdam in mei 1940. Daarmee is zijn leven eigenlijk voorbij. Na de oorlog is hij snel te ziek om nog iets op te bouwen. Hoe tragisch, met zijn geweldige begaafdheid, vermorzeld in die moordende geest. Muziek, had hij betoogd, is „in zichzelf klinkende werkelijkheid en geen wingewest van theologie of ethiek”. Natuurlijk is dat niet het hele verhaal, ziet Van Dijk ook. „Het is een van de paradoxen, kenmerkend voor Pijper, dat zijn muziek wel degelijk ‘ergens over gaat’, maar die ‘inhoud’ is niet anders uit te drukken dan in muziek.”
Na een uitvoering van de Tweede symfonie schrijft Pijper Emmy van Lokhorst: „Mijn materie is de oneindigheid der ongeweten Dingen, die ongeweten blijven in hun manifestatie en evenzeer onherkend verzinken in aller onbewustheden – nadat ze hun werk gedaan hebben! Schat: toen je mijn symfonie gehoord, dat is: doorleefd had – was je niet dezelfde meer als daarvoor.” Daar hoor je een wens wanhopig vader zijn van de gedachte. Dat transcendentale kreeg zelfs Lahav Shani er niet uit, het is er de muziek niet naar. Maar van de eindelijk weer zomaar prachtige Zes Adagio’s (1940), sobere begeleidingsmuziek voor de inwijding tot leerling-vrijmetselaar, druipt de melancholie af. Daar laat de gedemoraliseerde Pijper de controle varen en verdomd, er leeft iets op dat in zijn doffe zwaarte lijkt op de bezieling van zijn jeugd. Daar heb je ze, de resten van een mens, vertrapt door zijn demonen. Niemand kon zichzelf zo in de weg zitten als Pijper.
Willem Pijper. Fotocollectie Rijksvoorlichtingsdienst
Als de wereld in brand staat, dan wordt in de kunst vaak (terecht) de noodzaak gevoeld om hierop te reageren. Het leidt tot geëngageerd werk rondom thema’s als klimaat, oorlog en migratie, met al dan niet expliciete boodschappen. De tentoonstelling Where Both Sides Meet is in deze tumultueuze tijd een welkome afwisseling om tot rust en bezinning te komen. Het Cobra Museum presenteert hiermee de eerste Nederlandse solotentoonstelling van de Japanse kunstenaar Kishio Suga (1944).
De 81-jarige Suga creëert composities van natuurlijke materialen als takken en stenen, die in dialoog treden met elkaar, de ruimte en de bezoeker. Hij geldt als een van de kopstukken van de Japanse Mono-ha beweging uit de jaren zestig. ‘Mono’ kan worden vertaald als ding, object of materie, Mono-ha staat voor School der Dingen.
Kishio Suga, ‘Where Both Sides Meet’, installatie Museum Cobra, 2025. Foto LNDWstudio
De installaties van Suga hebben geen vaste vorm die bij elke tentoonstelling precies hetzelfde wordt opgebouwd. In plaats daarvan kijkt hij per ruimte hoe de installaties daarin het beste tot hun recht komen. Omdat Suga vanwege zijn hoge leeftijd niet naar Nederland kon komen, ging het team van het Cobra Museum in de nabije omgeving op zoek naar natuurlijke objecten. Voor de inrichting van de tentoonstellingsruimte keek Suga mee via een videoverbinding.
Op deze manier heeft het werk Standing (1969/2023) een uitstekende plek gekregen. Het is opgesteld vlak bij binnenkomst in de expositie, tegen de glazen gevel van het gebouw. Buiten, achter het glas wuift het groene loof van de bomen. Standing bestaat uit een houten plaat en een glasplaat die als twee kaarten in een kaartenhuis tegen elkaar aan leunen. Ze worden elk gestut met twee stenen. Zonder een van de drie materialen zou het geheel niet blijven staan.
Betekenis
Als bezoeker ben je snel geneigd om naar betekenis te zoeken: zo zou Standing kunnen staan voor wederzijdse afhankelijkheid. Het kan symbool staan voor hoe ecosystemen of mensen onderling afhankelijk van elkaar zijn. Maar Suga nodigt je juist uit om al die gedachten los te laten en je puur te focussen op de dingen zoals ze zijn.
‘Hochi’, zo heet dat ook wel. Het is een kernbegrip in Suga’s werk en betekent ‘alleen laten’ of ‘laten zoals het is’. Wandelend door de tentoonstelling nodigt elk werk je uit tot een geleide zen-meditatie. Een gedachte of interpretatie komt aanwaaien, je bekijkt haar van alle kanten en laat het vervolgens weer los. Want wat zie je nu werkelijk? Niets meer dan glas, hout en stenen die op een intrigerende wijze bij elkaar zijn geplaatst. Het lijkt simpel, maar de kunst van het weglaten en niet-denken blijkt verrassend uitdagend.
Kishio Suga, ‘Where Both Sides Meet’, installatie Museum Cobra, 2025. Foto LNDWstudio
In de tentoonstelling wordt een video getoond met een interview met Suga uit 2012. Hij vertelt hoe de Mono-ha beweging werd geïnspireerd door de Italiaanse Arte Povera beweging (‘arme kunst’) uit de begin jaren zestig. De Italiaanse kunstenaars werkten met povere, alledaagse materialen. Waar Arte Povera een expliciet politieke boodschap verspreidde door met het gebruik van alledaagse materialen het commerciële kunstsysteem te bekritiseren, is Mono-ha meer contemplatief en gericht op de dingen an sich.
Dat laat ook Contorted Positioning (1982-2025) zien, een installatie van door de ruimte kronkelende houten balken, die als dominostenen achter elkaar zijn geplaatst. Het verbindingsstuk tussen de balken is steeds een klein, vertakt takje. Je zou denken dat de grote, industrieel vervaardigde houten balken het eerste in de ruimte zijn geplaatst, met daarbovenop de kleine Y-vertakte boomtakjes als een soort versiering. Maar dat zou te frivool zijn. Juist de kleine takken bepalen de hoek waartoe de ene balk zich tot de ander verhoudt. Zo laat Suga de kleine takjes de grote, industrieel vervaardigde objecten door de ruimte leiden.
Escapistisch?
Mono-ha kwam op in een roerige politieke tijd: door het Veiligheidsverdrag dat Japan en de Verenigde Staten in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog in 1960 voor onbepaalde tijd hadden gesloten, behield de VS militaire bases in Japan. Het leidde in Japan tot de grootste protesten van de twintigste eeuw, waar honderdduizenden mensen aan mee deden.
In dit tijdsgewricht maakten Suga en zijn Mono-ha collega’s juist werk dat leek te „ontsnappen” aan de politieke toestand, door terug te keren naar de essentie van materialen en hun onderlinge relaties. Ze distantieerden zich van de radicale oppositiebeweging.
Is hun werk daarmee ook apolitiek of escapistisch? De weigering om kunst onder een politieke boodschap of positie te scharen, kan ook worden beschouwd als een politieke daad. Suga’s werk verlegt je aandacht naar objecten, situaties en mensen in de directe omgeving. Er gaat een poëtische zeggingskracht uit van de manier waarop hout, steen en textiel elkaar voortdurend uitdagen en in balans houden. Een weldadig gevoel van rust is gegarandeerd.