N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Kunst en wetenschap Aan de Universiteit Utrecht werken klimaatmodelleurs van het IPCC samen met twee kunstenaars. „We beoefenen diplomatie, zodat kunstenaars serieus worden genomen in wetenschappelijke instituten.”
‘En wat gebeurde er met het kapitalisme?”, vraagt iemand uit de zaal. „Ik denk dat het stierf”, zegt Fatima Denton, een duurzaamheidsexpert uit Ghana, op het podium in Utrecht. Applaus.
Een doorsnee wetenschappelijke conferentie is ‘Pathways to Sustainability’ van de Universiteit Utrecht geenszins. Meer leek de bijeenkomst die vorige week dinsdag werd gehouden in TivoliVredenburg op een broedstoof voor radicalere ideeën voor een betere wereld. De honderden wetenschappers en andere deelnemers deden een dag lang alsof ze vanuit het jaar 2060 terugkeken op een geslaagde ‘transitie’ naar een fossielvrije aarde.
Zo hield hoogleraar Beatrice de Graaf, terrorisme-expert aan de Universiteit Utrecht en NRC-columnist, een poëtische voordracht over een revolutie in 2027. Na weer een jaar vol natuurrampen komt het volk in opstand en werpt de gevestigde orde omver. „Ik denk dat de kans op een revolutie groter is dan op een geleidelijke transitie”, zei De Graaf koudweg tijdens de forumdiscussie die volgde.
Tijdens dit atypische universitaire symposium waren de verbeelding en de kunst aan de macht. Nynke Laverman zong liederen van haar album Plant (2021), waarop ze haar angst verwoordde voor de toekomst op een opgewarmde, verarmde aarde. In de middagpauze konden bezoekers gevoelens over het klimaat die op de werkvloer onbespreekbaar zijn, opbiechten in het ‘Climate Confessional’-biechthokje. In de installatie Time troublers van kunstenaarscollectief Loom, een soort groot ‘uurwerk’ van triplex, kon je je losmaken van gangbare opvattingen over vooruitgang.
Het symposium is geen eenmalig experiment: sinds 2016 heeft de samenwerking tussen kunst en wetenschap een vaste plek aan de Utrechtse universiteit. Hoogleraar Maarten Hajer, oud-directeur van het Planbureau van de Leefomgeving, richtte toen de Urban Futures Studio op. Er wordt, met subsidie van de ministeries van I&W en Binnenlandse Zaken, nagedacht over „sociale opvattingen over de toekomst” en het verbeelden van alternatieven daarvoor. Het betrekken van de creatieve industrie „bij grote maatschappelijke opgaven” is kabinetsbeleid, vastgelegd in het regeerakkoord.
Een deel van het middagprogramma in Utrecht was gewijd aan ‘art-science collaborations’. Tijdens die workshop, opgezet met de Jan van Eyck Academie in Maastricht, verkende het publiek een radicale suggestie: om kunstenaars een vaste plek te geven in of rond het toonaangevende klimaatpanel IPCC van de Verenigde Naties – in het hart dus van de klimaatwetenschap.
Erg serieus werd dat niet – de presentaties over een fictief ‘Intergovernmental Panel on Art and Climate Change’ duurden elk 30 seconden, er werd gezongen en metaforisch met proppen papier overgegooid. Maar de aanleiding was wel degelijk een fundamentele discussie die kunstenaars het afgelopen jaar met klimaatwetenschappers voerden, vertelden kunstenaars Ekatarina Volkova en Julien Thomas (die, terzijde, ook het klimaatbiechthokje bedachten) tijdens de workshop.
Via onze residency konden wetenschappers alternatieve manieren vinden om te redeneren
Tijdens een residency van een half jaar aan de Universiteit Utrecht voerden zij gesprekken met wetenschappers over hun klimaatmodellen, die gebruikt worden in de invloedrijke rapporten van het IPCC. „We vroegen wetenschappers of er in het instituut ook ruimte is voor gevoelens en subjectiviteit”, zei Volkova. „Via onze residency konden wetenschappers alternatieve manieren vinden om te redeneren”, zei Thomas.
Het was een residency in het hart van de klimaatwetenschap. Het ‘Image’-team van hoogleraar Detlef van Vuuren waarmee Thomas en Volkova sessies hielden, is wereldwijd een van de zes groepen wetenschappers die voor het IPCC computerberekeningen maken van de toekomstige CO2-uitstoot. Die berekeningen zijn de basis voor de vuistdikke IPCC-rapporten die iedere zes à zeven jaar verschijnen (de nieuwste editie verscheen in maart) en daarmee voor elke politieke discussie over klimaatbeleid.
Die modellen worden gevoed met tientallen alternatieven over hoe een duurzame toekomst zich zou kunnen ontwikkelen. Of er op grote schaal windmolens of kerncentrales worden gebouwd, bijvoorbeeld. Of er veel gewassen worden geteeld voor biobrandstof. Maar ook of de welvaart van de armen zodanig toeneemt dat ze massaal auto’s willen kopen. Hoeveel vlees aardbewoners willen eten.
Welke variabelen in die modellen worden meegewogen, is een keuze. Met een politieke revolutie zoals Beatrice de Graaf voorspiegelde kunnen wetenschappers lastig rekenen – te onvoorspelbaar. Critici binnen de klimaatwetenschap vinden daarom dat de computermodellen ten onrechte objectief lijken, en een te beperkte blik op de toekomst bieden. „Computermodellen vertellen eigenlijk gewoon verhaaltjes”, zei de Duitse klimaatwetenschapper Wolfgang Knorr laatst nog in NRC.
Volkova en Thomas spraken meermalen met het Image-team en schreven vervolgens de kunstzinnige A Future Manual for Future Models, een handboek om de kijk van modelleurs op een duurzame toekomst te verbreden.
Zijn kunstenaars voortaan vaker welkom in de klimaatwetenschap? Daarover sprak NRC de twee kunstenaars en hoogleraar Detlef van Vuuren na de conferentie, in een Utrechts grand café.
Waarom wilde u als hoogleraar samenwerken met kunstenaars?
Van Vuuren: „Wij wetenschappers kunnen niet berekenen wat er in 2050 gaat gebeuren. We maken aannames – en het is nuttig als er ook anderen aan tafel zitten die aannames doen, want het is niet alleen aan wetenschappers om oplossingen te vinden voor klimaatverandering. „Daarnaast denk ik dat kunstenaars kunnen bijdragen aan het visualiseren van duurzame alternatieven. Zeven jaar geleden begon de Urban Futures Studio met een grote, beeldende opstelling die Maarten Hajer had gemaakt over windmolens in de Noordzee. Hij was er van overtuigd dat dat had bijgedragen aan de acceptatie van plannen daarvoor. Een deel van het publiek laat zich eerder met emotioneel geladen beelden overtuigen, dan met getallen.”
Maar Volkova en Thomas wilden niet worden ingezet om wetenschappelijke data te visualiseren.
Volkova: „Nee, toen we reageerden op de vacature van de Universiteit Utrecht voor hun residency, hebben we dat meteen duidelijk gemaakt. We hadden geen zin om van de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek een mooie weergave te maken voor het algemene publiek. We wilden aan de binnenkant van zo’n klimaatmodel kijken.”
Hoe reageerde het Image-team op de komst van kunstenaars?
Van Vuuren: „Over het algemeen positief. Veel mensen in het team zijn bètawetenschappers en economen. Een deel van hen vond het interessant om te reflecteren op hun werk. Maar er waren ook mensen die hun aandacht verloren toen ze eenmaal doorhadden dat het niet ging over wetenschappelijke visualisatie.”
Maakt het toelaten van kunstenaars tot dat wetenschappelijke proces de wetenschap niet kwetsbaar?
Thomas: „Wij beoefenen geen wetenschap. We willen alleen weten in welk ecosysteem de feiten gemaakt worden.”
Van Vuuren: „Iedereen in de maatschappij zou moeten kunnen meedenken over welke toekomstscenario’s aantrekkelijk zijn. Maar uitrekenen wat de consequenties zijn van bepaalde scenario’s, dat kunnen wij als wetenschappers beter zelf blijven doen.”
Volkova: „Wij wilden erachter komen welke toekomsten níet op tafel kwamen. Wetenschappers hebben een heel jargon om over toekomsten te spreken, of ze mogelijk zijn, nuttig, plausibel of haalbaar. Toen zei iemand dat er geen scenario wordt uitgerekend waarin er over vijf jaar wordt gestopt met steenkool, omdat dat niet nuttig is. Wij waren geschokt. Hoezo, niet nuttig?”
Van Vuuren: „Ik zou precies hetzelfde hebben gezegd. Het is onhaalbaar en ook oneerlijk. Mensen in India zijn afhankelijk van kolencentrales.”
Is het resultaat van jullie onderzoek naar de omgang met die toekomstscenario’s, de Future Manual for Future Models, een kunstwerk?
Volkova: „Dat hebben we ons ook afgevraagd. De wetenschappers vonden het een raar kunstwerk omdat het zoveel tekst bevat en weinig plaatjes. En kunstenaars vinden het ook raar. Maar ik denk wel dat het een vorm van kunstzinnig onderzoek was.”
Volkova en Thomas zetten dat onderzoek momenteel voort als residents aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Tijdens de conferentie in TivoliVredenburg kreeg Katia Volkova de vraag of het aan de kunstacademie ook lukt om klimaatwetenschappers te betrekken.
Volkova aarzelde. „We zijn nog niet zo succesvol”, zei ze. „Een wetenschapper wil weten wat het resultaat zal zijn van de samenwerking. En dan zeggen wij: ‘Nee nee, misschien begint er na lange tijd iets te resoneren, en misschien ontdek je ook wel iets over jezelf, maar verwacht geen efficiëntie. Dat is een voortdurende worsteling.”
Zijn de kunstenaars uiteindelijk toch tevreden over de samenwerking met de universitaire wereld? „Ons werk is niet klaar”, antwoordde Julien Thomas achteraf in het Utrechtse café. „We beoefenen een vorm van diplomatie, zodat kunstenaars serieus kunnen worden genomen in wetenschappelijke instituten.
„De wereld is in zo’n hoog tempo een puinhoop aan het worden, het begint steeds meer op sciencefiction te lijken. Dus waarom zouden wetenschappers niet kunnen praten met kunstenaars, of met sciencefictionschrijvers, om hun ideeën over de toekomst te verruimen? Dan kunnen ze nu onze Manual pakken en zien: het is acceptabel om kunstenaars uit te nodigen.”