N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Verhalen achter de kunst #1 Schrijver Roos van Rijswijk laat maandelijks haar verbeelding los op een kunstwerk dat in het nieuws is. Het British Museum leent het Polynesische beeld A’a voor drie jaar uit aan een museum op Tahiti.
Wat je in je draagt
Baby, je vraagt me wie je bent, alsof je geen spiegel hebt hangen. Je lijkt precies op mij. Je blik is zoals elke blik geboren aan het water en richt zich nog steeds graag op de schittering. In een koffievlek zie je een hart, je bent eindeloos geboeid door vuur, en als je iets aanraakt zie je graag dat het vervolgens beweegt – rennen, moet het, sidderen, sterven of dansen. Je oren maken van het razen van een drukke weg het ruisen van een zee en van een vraag een oorlogsverklaring. Je slaat geuren op, die je regelmatig overvallen als herinneringen. Als je kaken malen eet of slaap je; ze zijn gespierd en bang. Een mond als een feest, om te schransen en te kussen, om aan lantaarnpalen te likken in de winter, om het puntje van een hondenoor langs te halen. Misschien is je mond wel je liefste goed. De tanden verlies je toch op den duur.
Geloof je me niet? Alsof jij de eerste bent die ik heb gemaakt; zelfs degenen die ik na het drinken van melk uitspuug in mijn hand worden broos en tandeloos. Je kin wordt omhooggehouden door de lof van een ander, je tepels zijn thermometers, je bovenarmen zijn gemaakt voor het slingeren in bomen of het wieken van vleugels, maar je laat ze rusten, vertilt hooguit een stoeltje, een kind, een kat. In je zij voel je nog de handen die jou zelf ooit tilden, als je daar te lang aan denkt ga je je steeds logger en zwaarder voelen, tot het verschil tussen jou en een berg verwaarloosbaar is, en dat klopt. Moet ik doorgaan? Met je heupen die swingen of stoten, je buik die als je verliefd bent verandert in een zon, en als je kwaad bent in een hard bevroren kratermeer. Je rug, onzichtbaar tot hij zeer doet (weet je dat niet alleen katten graag worden geaaid?). Je geslacht, waar je meer aan ontleent dan nodig, je knieën, twee eeltige oude vrouwen die niet van voetballen houden terwijl jij je dromend Maradona waant.
Je stelt zo veel vragen, baby. Wie je bent, waar je heen moet, wat je wilt, waarom je bestaat en wat dat betekent. Je gaat met je billerige billen op het strand of een schuimrubberen matje zitten en zoekt naar een zwaartepunt, of juist het licht. Je lurkt aan een fles of likt aan een giftige kikker om door de dimensies heen te kunnen kijken, terwijl je zonder bril op nog geen stationsklok kunt lezen. Alsof je een holte draagt waar botten horen. Maar dat is niet zo, je bent om een geraamte gegoten, je brein rust in een hersenpan die je voor mij moet bewaren.
Niemand vraagt mij ooit wie ik ben, wat ik wil. Van mij wordt alles zonder het te vragen weggenomen: mijn beenderen, mijn lul, mijn schedel, mijn voeten, de grond waarop die stonden. Dus in jou herhaal ik mij, op jouw huid voel ik een klamme zomerlucht, met jouw neus ruik ik het koken van knollen en het roken van linoleumfabrieken. Met jouw handen vol knoken streel ik geliefden of haal ik trekkers over. Mens vol ogen, maag en been! Jij hoeft maar één ding te doen: je draagt onze botten tot ze op zijn.
Als je iemand die Bryce Dessner niet kent wil uitleggen wie Bryce Dessner is, moet je eigenlijk eerst het referentiekader van je gesprekspartner aftasten. Liefhebber van klassiek? Dessner is componist, hij schrijft voor het Kronos Quartet, het BBC Symphony Orchestra en de vermaarde pianozussen Katia en Marielle Labèque. Houd je meer van pop? Dessner is gitarist en songwriter van indierockband The National. Cinefiel? Dessner maakte de scores bij films van regisseurs als Alejandro Iñárritu (The revenant, Bardo) en Mike Mills (C’mon, c’mon).
Toch is er maar één Bryce Dessner, en die komt volgende week naar Nederland voor een week vol concerten en filmvertoningen op zes verschillende locaties. Zelf maakt hij dan ook niet zo’n onderscheid tussen de verschillende bezigheden, vertelt hij in een videogesprek vanuit zijn woning in Parijs, waar hij sinds 2014 woont: „Ik trek geen ander kostuum aan als ik iets anders ga doen. Ik probeer steeds dezelfde musicus te zijn”, zegt Dessner. „De rode draad in mijn werk is dat ik van samenwerkingen houd. In de band speel ik met mijn broer en met oude vrienden. Als componist voor de concertzaal ben ik nauw betrokken bij de uitvoerders. En bij film werk je met honderden mensen aan één product, dat is een heel inspirerende omgeving.”
Tenminste, als je bij zulke waanzinnige producties betrokken bent als Dessner. Werken met Iñárritu, met wie hij inmiddels bevriend is, noemt hij „een van de beste artistieke ervaringen van mijn leven”. Grappig genoeg benaderde Iñárritu hem juist ooit omdat hij géén filmmuziek schreef, zegt Dessner: „Hij kent ál mijn muziek. Laatst belde hij op omdat hij wilde vertellen wat hij vond van mijn recente Solos-album.”
Dessners werk blijkt goed samen te gaan met het witte doek en sinds het belletje van Iñárritu maakt hij veel filmmuziek. Zo zal in Noord-Brabant een voorpremière te zien zijn van de recente Amerikaanse indie-film Sing Sing: „Dat is een van de waanzinnigste films die ik ooit heb gezien”, zegt Dessner. Het waargebeurde verhaal speelt zich af in de beroemde gevangenis Sing Sing, aan de Hudson ten noorden van New York. Eind jaren negentig had je daar een ‘Rehabilition Through the Arts’-programma, waarbij gevangenen zelf een toneelstuk mochten schrijven en opvoeren om zo hun resocialisatie te bevorderen. „Ik dacht: dit is een opera. Het is zó mooi. En het bijzondere is dat bijna alle rollen gespeeld worden door voormalige gevangenen die indertijd óók in dat toneelstuk speelden.”
Hoewel film en popmuziek een groter publieksbereik hebben, vormt orkestwerk al enige tijd „het hart” van Dessners bezigheden. Wordt zijn orkestmuziek gekleurd door zijn ervaring als gitarist in een rockband? Dessner haalt zijn schouders op: „Iemand als [klassiek componist, red.] Julia Wolfe, die ik bewonder en met wie ik veel heb samengewerkt in New York, is veel meer ‘rock’ dan ik. Zij voert alleen niet haar eigen muziek uit, zoals ik soms wel doe. En John Luther Adams is een geweldige rockdrummer, maar dat hoor je dan weer niet terug in zijn landschapachtige orkestwerken.”
Dessner lijkt zijn connectie met rock en minimal music enigszins te willen nuanceren. Die invloeden in zijn werk reiken inderdaad bewust en hoorbaar verder. „Thom Yorke is een vriend van me en ik houd van Radiohead, maar als componist voelt die muziek haast té dicht bij huis om er inspiratie uit te putten. En natuurlijk ben ik ook beïnvloed door minimal-componist Steve Reich, die ik beschouw als een mentor. Maar als ik een partituur ga bestuderen pak ik juist liever muziek die verder van me afstaat.”
Onbestendigheid
Zo refereert hij in Le bois, voor het Fifty for the Future-project van het Kronos Quartet, aan de meerstemmigheidstechnieken van de middeleeuwer Perotinus. Dessner schreef het werk kort na de brand van de Notre Dame in Parijs in 2019, waarbij de duizend jaar oude eikenhouten zoldering verloren ging: „Onder diezelfde houten balken werkte Perotinus rond 1200. Het stuk gaat over de vergankelijkheid en onbestendigheid van veel dingen die we voor lief nemen, van een houten zoldering tot onze relaties of iets enorms als het klimaat.” Het werk is onderdeel van de grotere strijkkwartetcyclus Impermanence, waaruit het Quatuor Zaïde op 1 en 2 december delen zal spelen.
Zijn lievelingscomponisten? Het gaat bij hem in fases, zegt Dessner, maar momenteel is het de „poëtische stem” van Fransman Henri Dutilleux. „Dutilleux’ partituren zijn schitterend, alleen al om te zien. In zijn orkestwerk Métaboles zit een moment waarin hij vijf contrabassen flageoletten laat spelen op een manier die bijna onmogelijk is. Maar hij doet het toch.”
De wijze waarop Stravinsky en Bartók volksmuziekmelodieën in hun werk gebruikten, inspireerde Dessner bij het componeren van zijn Murder Ballads. Dit stuk, dat in 2013 in Eindhoven in première ging en waarvan de opname door ensemble Eighth Blackbird met een Grammy is bekroond, neemt volksliedjes uit Dessners thuisstaat Ohio als uitgangspunt. „Het zijn gruwelijke verhalen, vaak uitlopend op moord. De meeste hebben Ierse of Schotse wortels, maar zijn verbasterd tot americana. Ik vond het interessant om me daartoe te verhouden, zoals Stravinsky en Bartók en de vroege Lutosławski dat deden tot hun volkstradities.”
Dessner groeide op in Cincinnati, Ohio, samen met tweelingbroer Aaron – eveneens gitarist in The National – en oudere zus Jessica, die danser, dichter en beeldend kunstenaar is. „Onze vader was jazzdrummer en er was altijd muziek in huis.” Zelf speelde hij dwarsfluit en pas op de middelbare school begon hij met gitaar, om popliedjes te kunnen spelen. „Ik was niet eens heel goed, niet zo iemand die alles kan spelen. Maar soms helpt dat juist bij het ontwikkelen van een persoonlijke stijl.” Later studeerde Dessner geschiedenis, klassiek gitaar en compositie aan Yale en in 2001 trad hij toe tot The National, de band die kort daarvoor was opgericht door onder meer zijn broer Aaron. „In de band ben ik the nerdy one. Ik zorg voor orkestraties en haal er musici en invloeden van buitenaf bij”, zegt Dessner.
Hij werkt samen met popmuzikanten als Taylor Swift, Paul Simon en zijn boezemvriend Sufjan Stevens, maar zijn grootste inspiratiebron van kinds af aan is zijn zus Jessica, aldus Dessner. Haar invloed was ook indirect: „Zij was vier jaar ouder en een postpunk in Ohio. Ze datete oudere mannen en een van hen had zoveel liefdesverdriet toen ze het uitmaakte dat hij nog weken bij ons thuiskwam. Hij leerde mij en mijn broer nummers van punkbands als Minutemen en Firehouse spelen. Later heb ik via haar heel veel muziek leren kennen. Bij haar dansuitvoeringen kwam ik in aanraking met hedendaagse klassieke muziek. Veel van mijn eigen werk, zeker toen ik begon met componeren, is geschreven voor haar, om op te dansen.”
Pianoconcert
Dat geldt ook voor zijn Pianoconcert: „Normaal kan ik echt lijden tijdens het componeren. De druk bij een groot orkestwerk is enorm. Maar dit concert schreef ik voor mijn zus, die al een paar jaar borstkanker heeft, en ik heb er bewust alleen aan gewerkt als het goed voelde, wanneer mijn hoofd ernaar stond. Op het moment gaat het gelukkig goed met haar.” Pianist Alice Sara Ott tourt momenteel met het concert de wereld rond. „Haar spel is zo beeldschoon, ze brengt zo veel kleur aan. Tijdens het componeren heb ik geprobeerd daar recht aan te doen. Daardoor is het een voor mijn doen ongebruikelijk lyrisch werk geworden.” Een opname van het Pianoconcert is te horen in Le concert du soir van 8 november op Radio France (vanaf 28’).
Dan is het alweer tijd om het videogesprek af te ronden. Dessner heeft een repetitie, samen met zijn vrouw, folkzangeres Mina Tindle. Zij heet eigenlijk Pauline de Lassus en in een video heeft Dessner ooit gezegd dat ze verre familie is van de grote renaissancecomponist Roland de Lassus, ook wel Orlando di Lasso. Is dat echt waar? Dessner grijnst over de camera heen: „Mijn vrouw zit verderop in de kamer te lachen. Ja, dat is echt waar. Sterker nog, ze stamt ook af van de negentiende-eeuwse componist Gounod. En de grap is: ze houdt helemaal niet van klassieke muziek.” Dessner lacht: „Ik denk wel eens, misschien moet ik mijn naam veranderen in Bryce de Lassus. Klinkt goed, vind je niet?”
‘Ik voelde nimmer een intensief erotische band tot mannen, maar welk jong meisje voelt dat wel? Ik voelde wel bepaalde verwarringen, verrukkingen, ingehouden driestheid ten aanzien van sommige koele meisjes of sensuele vrouwen, maar wie niet?”, zegt Simone, de hoofdpersoon van Een tevreden lach, de roman uit 1965 van Andreas Burnier. Het zijn twee karakteristieke zinnen van Burnier, geestig en met een zalig gebrek aan ontzag voor gangbare meningen.
Burnier is een schrijfster die sinds haar dood in 2002 om de zoveel tijd herontdekt wordt, omdat ze zo enerverend en origineel schrijft. Haar stijl is springerig, soepel wisselend van gedaante, van bondig naar associatief, filosofisch of dromerig. Zodra je wat van haar leest, wil je haar eindeloos citeren.
Bovenal springt het dwarsige denken en doen van haar personages in het oog. In Een tevreden lach is dat het openlijke zoeken naar de liefde van vrouwen en het vieren van lesbische seks: dat was voor het eerst in Nederlandse romans in de jaren zestig. Haar biograaf, Elisabeth Lockhorn, noemt het dan ook „een provocatief boek”.
Regisseur Koen Verheijden (1994) viel ook voor haar werk toen hij op zoek ging naar onbekend queer werk, nadat Toneelschuur Producties hem de kans had gegeven een voorstelling te maken. Dat mondde uit in Jongensuren, dat deze donderdag, 21 november, in première gaat, met vier actrices die elk Simone spelen, onder wie Hanna van Vliet (bekend van haar hoofdrol in tv-serie ANNE+).
Verheijden: „Ik vond Burnier meteen superinteressant. Ze was een queer icoon in haar tijd, maar ze is door onze generatie grotendeels vergeten. Het is tof haar weer een podium te kunnen geven, zodat een jong publiek haar leert kennen.” Van Vliet: „Het is ook bijzonder om dit type vrouw met deze verlangens te spelen. Toneelrepertoire is vaak heteronormatief, maar in deze voorstelling zitten een aantal intieme scènes tussen vrouwen. Dat zie je niet vaak op toneel.”
Wat Verheijden ook aansprak, was dat Burnier (geboren in 1931) bijvoorbeeld in Het jongensuur (haar tweede roman, uit 1969) schrijft over de vele plekken waar ze in de Tweede Wereldoorlog moest onderduiken. „Haar oorlogsverleden is belangrijk in haar schrijven, en dat is net als queerness een thema in mijn werk. Dat wil ik combineren in de voorstelling.”
Hanna van Vliet kende Burnier evenmin: „Dus ik ben heel dankbaar dat ik haar heb leren kennen. Mijn moeder was een feministe en ze las alle standaardwerken, maar niet Burnier. Burnier was bij die generatie uit de gratie geraakt, onder meer vanwege haar verzet tegen de legalisering van euthanasie en abortus. Ik vind haar bijzonder, een complexe persoonlijkheid. Haar joodse familie draagt een enorm trauma mee en dat keert in verschillende vormen terug in haar werk. En ze wilde graag bij de jongens horen, omdat jongens alle leuke dingen mochten doen. Die behoefte herken ik nu ook nog wel.”
Zeeman
Baanbrekend was dat Burnier in haar eerste twee romans niet alleen schreef over een personage dat bij de jongens wilde horen, maar ook stelde in het verkeerde lichaam te zijn geboren. ‘Ik weet bij wijze van spreken vanaf mijn geboorte dat ik een man in een vrouwenlijf ben’, zegt Simone, de hoofdpersoon van Een tevreden lach. En in Het Jongensuur vertelt de hoofdpersoon – weer Simone geheten en in dit boek geen twintiger maar een kind – dat ze ’s avonds in bed ‘oefeningen’ doet. „Het waren een reeks magische formules en voorstellingen, die mij binnen afzienbare tijd aan de ontbrekende geslachtsorganen moesten helpen, en mijn borsten zouden doen terugslinken naar hun natuurlijke vlakke staat.”
Een spoedige metamorfose was noodzakelijk, meent Simone. Anders was haar lichaam voorgoed verpest en het was als jongen vernederend om als meisje te worden behandeld. Bovendien wil ze zeeman of piloot worden, beroepen waar vrouwen worden geweerd, en ten vierde merkt ze dat ‘naarmate je ouder werd, het hatelijke verschil in vrijheid tussen jongens en meisjes toenam’.
Alle verschillen in mogelijkheden schetst de Simone van Een tevreden lach in een sarcastisch commentaar, dat ze spottend afsluit met de woorden: ‘Bli, bla, beloeba’. Simone noemt zichzelf een ‘sekse-barrière doorbreker’, maar het ultieme doel van ‘man worden’ is eigenlijk ‘het opstijgen tot hogere stadia van bewustzijn’. Man-worden is voor Simone in essentie een „metafysische onderneming”, concludeerde Joke Kool-Smit dan ook in een recensie.
Misogyn
Dat ze man wil zijn, wordt in zijn theaterbewerking benoemd, maar hij wil haar niet portretteren als transpersoon, zegt Verheijden. „Ik zie er vooral in dat ze gelijk wil zijn aan de man. Burnier zei dat het leven als jonge vrouw verschrikkelijk is, omdat je niet serieus wordt genomen. Zeker niet in haar tijd, de jaren vijftig, al zijn we nog steeds niet waar we zouden moeten zijn. Na haar dertigste heeft ze het vrouw-zijn omarmd. Dat vind ik er mooi aan. Je leven is in beweging en daarmee ook je zelfbeeld en je identiteit.”
Van Vliet: „Als ik werk van haar lees, of interviews met haar, dan is Burnier best misogyn, alsof ze de vrouwenhaat van de maatschappij heeft geïnternaliseerd. Dan vindt ze vrouwen ook maar hormonaal en emotioneel. Ze streeft een masculien ideaalbeeld na. Als jonge feministe geloof ik liever in de kracht van de vrouw. En dat zachtheid bijvoorbeeld ook een kracht is. Dus ik vind het verdrietig om te lezen dat ze vrouwen minacht, of de vrouw in zichzelf.”
Het is kritiek die vaker klonk. Hoewel velen benadrukken dat Burnier een feministisch icoon is, was haar levenspad bezaaid met teleurgestelde feministen. Na publicatie van de lesbische schelmenroman De huilende libertijn (1970) schreef een critica bijvoorbeeld dat ze „tegenover haar evoluerende seksegenoten” stond, „hooghartig” en „vervreemd”. Zelf schreef Burnier dat haar romans „geen propaganda voor enige vorm van sociaal feminisme” waren en daar „ook niet door geïnspireerd” waren. „Het produceren van literatuur ten dienste van sociaal-politieke overtuiging is in mijn literatuuropvatting dom (want politiek niet doelmatig), vervelend (want literair vrijwel altijd onleesbaar) en slecht (het misbruiken van een talent waar het niet thuishoort).”
Cowboy
Verheijden kiest ervoor om het avontuurlijke van Simone in zijn voorstelling te benadrukken. „Ik noem haar in de repetities vaak een cowboy of zeerover.” Actrice Kirsten Mulder is het type zeerover. „Zij heeft in haar spel dat hoekige, en dominante.” Terwijl Anne-Chris Schulting de cowboy is. „Met het vrijgevochtene, het zwierige.” Van Vliet: „Ze is niet makkelijk te vangen. In Een tevreden lach zegt ze dat ze vrouwen wil verkrachten. Soms twijfel ik of ze dat ergens niet een klein beetje meent.”
Dat zegt Simone in een passage waarin ze zich probeert voor te doen als man in een café. Als het spannend wordt, denkt ze: ‘Als dit lukte, kon ik verder gaan, kon ik een nieuw leven beginnen, drinken, vechten, vrijen, naar zee gaan, in de havens werken, ’s nachts langs de dokken zwerven, rossen en rijden, ruig vloeken, met mannen verbroederen, vrouwen verkrachten, een groot arts worden [….] het hele verdomde leven als een sappige perzik langs de kin laten druipen, merde, in ieder geval alles wezen, behalve braaf en ingepast en intellectueel uit levensangst.” De zin illustreert hoe makkelijk je van mening kan verschillen over de bedoelingen van Burnier. Want interpreteer je het ‘vrouwen verkrachten’ als een serieuze wens, als een groteske hyperbool, of als een slimme steek naar de giftige kant van mannencultuur?
Lippenstift
Uiteindelijk trouwt Simone in het boek en in de voorstelling met een man – zoals Burnier ook enige jaren getrouwd was. Op een gegeven moment zit ze, na allerlei tragische ontwikkelingen, eenzaam in Amsterdam. Verheijden: „Op dat nulpunt komt ze een uitgever tegen, die haar komt redden. Als een soort engel bijna.”
Het huwelijk maakt deel uit van haar voortdurende zoektocht naar wie ze is. Verheijden: „In de voorstelling komt Simone als studente in Amsterdam. Daar komt ze in aanraking met vrouwenliefde, met gevoelens waar ze niet uitkomt en waar ze zich in verliest. Het is in die zin een coming-of-age-voorstelling.” Van Vliet vult aan: „Met mededogen voor ons allemaal. We zijn allemaal zoekende. Rondom je twintigste heb je eigenlijk geen idee wie je bent. Dat herken ik wel. In het tweede jaar op de toneelschool zagen alle meisjes er opeens hetzelfde uit. We voelden ons een individu, maar op foto’s zie ik nu dat we sprekend op elkaar lijken, allemaal met lippenstift en op hoge hakken.”
Over die verwarring gaat Jongensuren ook, zegt ze. „Je doet alles om jezelf te vinden. Je gaat schrijven, acteren of naar Thailand. Uiteindelijk zegt Simone dan: ‘Wie de ziel in wil, moet door de leegte heen. Door de angst, door het niets, om daar zijn ik te vinden.’ Je moet de leegte durven voelen. Dat is mooi gezegd. Het is een proces dat misschien nooit helemaal af is.”
Verheijden: „Ik herken die queer zoektocht van Simone heel erg. Die verschilt denk ik niet van de zoektocht van een nieuwe generatie. Dat maakt dat Burnier nog steeds actueel en relevant is.”
Jongensuren, door Toneelschuur Producties. Regie en tekst: Koen Verheijden. Gebaseerd op het werk van Andreas Burnier en de biografie door Elisabeth Lockhorn. Spel: Kirsten Mulder, Anne-Chris Schulting, Lulu Streefkerk, Hanna van Vliet. Première 21 november, Schuur, Haarlem. Tournee t/m 12 januari 2025. Info: schuur.nl
Raar idee? Het dateert al uit de 5de eeuw voor Christus, via de Griekse komedie van Aristophanes over de vernuftige Lysistrata. Om de mannen te laten stoppen met oorlogvoeren, roept zij de vrouwen van Athene op tot een seksstaking. De vrouwen houden vol, de mannen sluiten vrede, het stuk eindigt met dans en dronkenschap.
Hilarisch, maar als actiemodel onbruikbaar, want vrouwen houden zelf ook van seks. En trouwens, seks is verbonden met liefde, bij een flirt net zo goed als bij iets dat voelt als eeuwig. Dus wie wil zonder?
Liefde wint. ‘Love is louder’ heet dan ook een expositie in het Brusselse museum Bozar.
Het gaat over de liefde in de kunst sedert de jaren 60 en halverwege tref ik tot mijn opluchting (ze zullen er toch wel aan gedacht hebben?) een saluut aan een gordiaans kunstwerk van liefde en protest: de ‘bed-in’ van Yoko Ono en John Lennon in het Amsterdamse Hilton Hotel, zo eind maart 1969. Op huwelijksreis lagen ze daar een week in bed en de beste performance van de 20ste eeuw was een feit. Een labour of love in de stijl van Ono met Lennon als profeet. De wereldpers trok in verwarring langs en probeerde het koppel onderuit te halen met laatdunkende vragen. Maar ze lagen al onderuit, samen en onverwoestbaar. En zoals het een goede performance betaamt, hun boodschap was simpel. ‘I said we’re only trying to get us some peace’ zong Lennon het nog maar eens achteraf in ‘The Ballad of John and Yoko’. Geweldige song. Probeer maar eens niet mee te zingen, maar dat terzijde.
‘Love is louder’ – liefde is altijd luider, niet in de zin van herrie maar als dominante kracht. De tweede grote expositie in Bozar sluit daar krek bij aan: een overzicht van het werk van Hans Arp en Sophie Taeuber-Arp, gangmakers van de moderne kunst. Hun liefde was onwrikbaar, hun beider kunst vergroeide en versmolt. Hun twee-eenheid spiegelt de twee-eenheid van Yoko Ono en John Lennon. Tweemaal kunstenaarsliefde. Tweemaal een unieke artistieke eenheid. Tweemaal een ruwe dood. John Lennon werd in 1980 vermoord. Sophie Taeuber verongelukte in 1943 door koolmonoxidevergiftiging. Tweemaal een halve hartenkreet.
Twintig jaar later schiep Hans Arp met een collage een figuurtje als een langgerekte traan. Het heet Le petit prince, naar het heldje dat de schrijver Antoine de Saint-Exupéry schiep in 1943 – het jaar van Sophies dood. Die eenzame kleine prins zal Arp zelf zijn. Ter hoogte van het hart plakte hij een fragmentje van een werk van Sophie. Liefde is luider, altijd.