Verhaal bij een kunstwerk: het Polynesische beeld A’a

Verhalen achter de kunst #1 Schrijver Roos van Rijswijk laat maandelijks haar verbeelding los op een kunstwerk dat in het nieuws is. Het British Museum leent het Polynesische beeld A’a voor drie jaar uit aan een museum op Tahiti.

Wat je in je draagt

Baby, je vraagt me wie je bent, alsof je geen spiegel hebt hangen. Je lijkt precies op mij. Je blik is zoals elke blik geboren aan het water en richt zich nog steeds graag op de schittering. In een koffievlek zie je een hart, je bent eindeloos geboeid door vuur, en als je iets aanraakt zie je graag dat het vervolgens beweegt – rennen, moet het, sidderen, sterven of dansen. Je oren maken van het razen van een drukke weg het ruisen van een zee en van een vraag een oorlogsverklaring. Je slaat geuren op, die je regelmatig overvallen als herinneringen. Als je kaken malen eet of slaap je; ze zijn gespierd en bang. Een mond als een feest, om te schransen en te kussen, om aan lantaarnpalen te likken in de winter, om het puntje van een hondenoor langs te halen. Misschien is je mond wel je liefste goed. De tanden verlies je toch op den duur.

Geloof je me niet? Alsof jij de eerste bent die ik heb gemaakt; zelfs degenen die ik na het drinken van melk uitspuug in mijn hand worden broos en tandeloos. Je kin wordt omhooggehouden door de lof van een ander, je tepels zijn thermometers, je bovenarmen zijn gemaakt voor het slingeren in bomen of het wieken van vleugels, maar je laat ze rusten, vertilt hooguit een stoeltje, een kind, een kat. In je zij voel je nog de handen die jou zelf ooit tilden, als je daar te lang aan denkt ga je je steeds logger en zwaarder voelen, tot het verschil tussen jou en een berg verwaarloosbaar is, en dat klopt. Moet ik doorgaan? Met je heupen die swingen of stoten, je buik die als je verliefd bent verandert in een zon, en als je kwaad bent in een hard bevroren kratermeer. Je rug, onzichtbaar tot hij zeer doet (weet je dat niet alleen katten graag worden geaaid?). Je geslacht, waar je meer aan ontleent dan nodig, je knieën, twee eeltige oude vrouwen die niet van voetballen houden terwijl jij je dromend Maradona waant.

Je stelt zo veel vragen, baby. Wie je bent, waar je heen moet, wat je wilt, waarom je bestaat en wat dat betekent. Je gaat met je billerige billen op het strand of een schuimrubberen matje zitten en zoekt naar een zwaartepunt, of juist het licht. Je lurkt aan een fles of likt aan een giftige kikker om door de dimensies heen te kunnen kijken, terwijl je zonder bril op nog geen stationsklok kunt lezen. Alsof je een holte draagt waar botten horen. Maar dat is niet zo, je bent om een geraamte gegoten, je brein rust in een hersenpan die je voor mij moet bewaren.

Niemand vraagt mij ooit wie ik ben, wat ik wil. Van mij wordt alles zonder het te vragen weggenomen: mijn beenderen, mijn lul, mijn schedel, mijn voeten, de grond waarop die stonden. Dus in jou herhaal ik mij, op jouw huid voel ik een klamme zomerlucht, met jouw neus ruik ik het koken van knollen en het roken van linoleumfabrieken. Met jouw handen vol knoken streel ik geliefden of haal ik trekkers over. Mens vol ogen, maag en been! Jij hoeft maar één ding te doen: je draagt onze botten tot ze op zijn.