Joey Roukens’ Requiem is een boeiende, strak geordende chaos

Recensie

Muziek

Première De première van het ‘Bosch Requiem’ van Joey Roukens klinkt slechts drie weken na de première van zijn Eerste symfonie. Toch komt zijn angst dat de luisteraars Roukens-moe worden, niet eens een béétje uit.

De première van het Bosch Requiem van Joey Roukens op 3 november in het Muziekgebouw Amsterdam.
De première van het Bosch Requiem van Joey Roukens op 3 november in het Muziekgebouw Amsterdam.

Foto Marieke Wijntjes

Weer een Roukens! Van componist Joey Roukens (1982) ging onlangs met veel succes zijn Eerste symfonie in première. Nu, nog geen drie weken later, krijgen we alweer een groot stuk van hem. Roukens componeerde het Bosch Requiem: de opening van muziekfestival November Music in Den Bosch, dat elk jaar door een andere componist geschreven wordt.

Die première was donderdag en ja: het is weer indrukwekkend.

Roukens, groot liefhebber van requiems, bezette zijn eigen requiem met koor, strijkorkest en twee slagwerkers. In blauwig licht, met een geluid alsof er zand en water valt, een tringel en gefluister van het koor begint het. Een meewarige soloviool voegt in de hoogte in, en valt in stapjes omlaag, voor het volle licht aan springt en het koor ‘Requiem aeternam’ zingt.


Lees ook de recensie van Roukens’ Eerste symphonie: In zijn Eerste symfonie bereikt Joey Roukens een nieuwe mijlpaal

Er volgt een uur vol spannende afwisseling, soms sereen, soms explosief, maar vol terugkerende thema’s: in stapjes stijgende lijnen bijvoorbeeld, die doen denken aan traptreden omhoog. De explosievere delen raken verhit door razendsnelle maatsoortwisselingen en -stapelingen die aan Philip Glass doen denken. In het ‘Dies irae’ bijvoorbeeld wisselen de strijkers zo snel tussen ritmes dat ze ervan gaan swingen. Soms breekt de muziek als de hemel open, al is dat telkens maar kort.

Renaissance-pastiche

„Je moet oppassen dat het geen Renaissance-pastiche wordt”, zei Roukens in NRC over zijn compositie. Dat is het requiem zeker niet geworden. In het koor zitten kleine, modern klinkende (maar nergens onvriendelijke) dissonantjes nooit ver uit elkaar en in het orkest houden buisklokken, marimba en vibrafoon de begeleiding verre van ouderwets. Een leuk moment is een roffel op de marimba, waarbij de strijkers driftig aan hun snaren beginnen te plukken, om dan samen te vertragen tot ze een elkaar herhalende echo zijn: plonkplonkplonk plus plukplukpluk wordt heel geleidelijk plonk-pluk plonk-pluk.

Het ‘In paradisum’ is dan weer een verstild, a capella hoogtepunt, dat veel weg heeft van oude zang waarin stemmen elkaars tekst nazingen. Alleen: waar veel oude zangwerken een woordje of wat wachten voor de volgende stem de tekst inzet, laat Roukens zijn zangers maar één lettergreep wachten. Wat sereen is in toon wordt toch weer opwindend in ritme, zeker bij lettergrepen die met een s- of een t-klank beginnen, omdat die als klikjes heen en weer schieten. Roukens schrijft strakke, ordelijke chaos; toegankelijk en pakkend.

Plonkplonkplonk plus plukplukpluk wordt heel geleidelijk plonk-pluk plonk-pluk

Tegen het einde, als met gong en klokken weer een opbouw lijkt te beginnen naar de hoogte, verandert Roukens die opbouw ineens naar de lage celli en bassen. We zien een glimpje paradijs, maar nu niet in de hemel, maar op aarde.


Lees ook het interview met Joey Roukens: ‘Ik veranderde van gezond persoon in een zombie.’

Als er al iets valt af te dingen, dan aan randjes van de uitvoering. Amsterdam Sinfonietta zit indrukwekkend strak in de snelle maatsoortwisselingen, maar het kan soms net wat warmer en gloedvoller. Het Nederlands Kamerkoor zingt sereen, maar soms net iets te bescheiden.

Donderdag vroeg Roukens zich in deze krant af of we niet Roukens-moe zouden worden, van twee zulke grote premières zo vlak na elkaar. Niet eens een beetje.