N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Joyce Roodnat Joyce Roodnat staat voor een raadsel: de 17de-eeuwse schilder Jacob Vrel laat in een aantal van zijn schilderijen kinderen vanachter een raam toekijken. Die kindergezichten, wat gebeurt daar?
Soms sta ik voor een raadsel. Op drie schilderijen van de 17de-eeuwer Jacob Vrel doemt een kind op en kijkt naar binnen, tweemaal achter vensterglas-in-lood, een keer uit een binnenraam bij de zoldering. Het drietal valt me op in het Haagse Mauritshuis, dat Vrel exposeert als voetnoot bij Vermeer. Hij geldt als een voorloper, werd soms met hem verward. Dat zal wel, maar die kindergezichten. Wat gebeurt daar?
De bordjes naast de doeken doen er geen gooi naar. Dat verwachtte ik ook niet. Materialen en datering en zo worden benoemd, verder niet, want het is onbewijsbaar. Nee, zeker weten doe je nooit iets, maar die schilder schildert niet zomaar iets. Die wil vertellen wat hem op zijn hart ligt. Dat wil elke kunstenaar. Natuurlijk, je hebt er die het verhalende ontkennen of zelfs afwijzen. Zulke kunstenaars schrijven gedichten over poëzie, romans over romanschrijven, maken films over filmmaken. Ik heb het er niet op, vind zulke kunst vaak pathetisch in de eigen staart bijten. En choreograaf Hans van Manen dan? Die verklaarde gedecideerd: „Dans drukt dans uit en verder niets.” Ja, dat zei hij. En ál zijn balletten drukken dans uit, dat klopt. Maar daarbovenop filosofeert hij met die dans over lust, spel, rouw, liefde. In zijn befaamde duet Sarcasmen laat hij een vrouw de strijd tussen de seksen winnen met een korte greep in het kruis van de man. Dans drukt alleen dans uit? Vergeet ’t maar.
In het Mauritshuis verklaart het tekstbordje naast Jacob Vrels schilderij Vrouw bij een venster, kijkend naar een kind (1656) dat 17de-eeuwse huizen binnenramen kenden. Oftewel: dit kind staat in een gangetje, niks aan de hand. Maar Vrel schilderde een vrouw die bijna van haar stoel kukelt, zo onbeheerst verlangend leunt ze naar voren om bij het gezichtje te komen. Ik denk vanzelf aan het venster in Emily Brontës roman Wuthering Heights waarachter in de nacht een stem smeekt: „Let me in – let me in!… I’m come home: I’d lost my way on the moor!”
Op een volgend doek materialiseert achter zo te zien hetzelfde raam (als we het identieke lichtgewervel erboven serieus nemen) weer een gezicht, dit keer van een kleine jongen. Hier zit een vrouw met haar rug naar het raam. Ze ziet hem niet. Maar hij is er wel. Datzelfde geldt, op het derde doek, voor het vage kind in het hoge raam, ver van het haardvuur. Het kijkt naar beneden, naar een vrouw die dat niet opmerkt, want ze leest een kind voor, het hangt warm met zijn hoofd in haar schoot. Haar ándere kind, denk ik onwillekeurig.
Ik kan er niet omheen, ik wil dat ook niet. Ik zie dat Jacob Vrel, in een tijd dat kindersterfte normaal was maar de rouw er niet minder om, de naijlende herinnering aan dode kinderen vormgaf.
Met deze drie doeken vertelde, ‘verschilderde’, hij een verhaal van triestigheid en spookjes. Vermoed ik.