N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Vleesindustrie De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit geeft slachthuizen tot augustus 2024 de tijd om de bedrijfsvoering aan te passen. Volgens dierenwelzijnsorganisatie Stichting Wakker Dier is die overgangstermijn te lang.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gaat optreden tegen slachthuizen die varkens van verschillende boerderijen bij elkaar plaatsen. Dat bevestigt een woordvoerder zondag na berichtgeving door Nieuwsuur. Als de dieren in een hok met voor hen vreemde varkens worden gezet, leidt dit in de regel tot rangordegevechten met verwondingen en stress als gevolg.
De maatregel van de NVWA volgt op een handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier, die „onnodig leed” van de varkens wil voorkomen. De toezichthouder was ermee bekend dat een deel van de slachthuizen varkens mengt, maar had tot op heden niet duidelijk of dit binnen of buiten de wettelijke normen voor het waarborgen van dierenwelzijn viel. Na het handhavingsverzoek liet de NVWA zich juridisch en wetenschappelijk adviseren, om te concluderen dat er wel degelijk zou moeten worden opgetreden.
Het duurt nog even voordat slachthuizen die varkens mengen daadwerkelijk beboet worden. De NVWA geeft slachthuizen tot augustus 2024 de tijd om de bedrijfsvoering aan te passen. Tot die tijd worden overtredingen wel genoteerd. Een woordvoerder legt uit dat voor deze termijn is gekozen, omdat sommige slachthuizen hiervoor hun ruimtes moeten verbouwen en bouwmaterialen schaars zijn. Bij hoeveel slachthuizen het op dit moment beleid is om varkens van verschillende boerderijen bij elkaar te plaatsen, kan de NVWA niet zeggen.
Stichting Wakker Dier zegt in een verklaring blij te zijn dat de NVWA gaat optreden, maar vindt dat dit sneller moet kunnen dan augustus 2024. Om die reden tekent de dierenwelzijnsorganisatie bezwaar aan bij de NVWA. Wakker Dier kaartte al vaker met succes misstanden aan in de vlees- en zuivelindustrie door handhavingsverzoeken in te dienen. Zo dwong het onder meer af dat kippen niet meer ongestraft ondersteboven worden gevangen en leidde het ertoe dat kalveren beter beschermd worden tegen hittestress.
Bijna driekwart van de Nederlandse topsporters ervaart psychische klachten. Dat blijkt uit een enquête van het Amsterdam UMC en sportkoepel NOC*NSF. Blessures en tegenvallende prestaties kunnen leiden tot onder meer angsten, slaapproblemen of alcoholgebruik.
Het percentage is hoger dan een eerder onderzoek onder Nederlandse topsporters liet zien. Maar de bevindingen liggen in lijn met percentages bij topsporters in andere landen én in de algemene bevolking, zegt Vincent Gouttebarge, buitengewoon hoogleraar sportgeneeskunde. „Topsporters zijn net mensen.” Doordat de opzet van het nieuwe onderzoek anders is, concludeert Gouttebarge niet dat mentale klachten toenemen.
De uitkomsten bevestigen volgens de sportonderzoeker vooral dat stress onlosmakelijk verbonden is met topsport. En net als andere mensen kunnen sporters ook psychisch lijden onder tegenslagen in hun persoonlijk leven, zoals geldzorgen of verlies van een dierbare. Overspanning komt het meest voor, maar ook alcoholgebruik, slecht slapen, depressie, en verstoord eetgedrag werden aangevinkt.
Zelfgerapporteerde klachten
Van de achthonderd topsporters die de onderzoekers benaderden, uit uiteenlopende disciplines, vulden 156 kandidaten (55 procent vrouw) de vragenlijsten in. Het kan dus zijn dat vooral sporters met psychische klachten meededen. Het gaat bovendien om zelfgerapporteerde klachten, niet om diagnoses van een arts. Dat 73 procent van de topsporters klachten heeft, kan dus zowel een onderschatting als een overschatting zijn van de mentale problemen in de topsport.
Nieuw is dat in dit onderzoek, gepubliceerd in BMJ Open Sport & Exercise Medicine, ook 95 coaches zijn ondervraagd. „Er is veel aandacht voor sporters, maar coaches worden ook blootgesteld aan hoge druk. En hoe kun je een goed aanspreekpunt zijn voor sporters als je zelf onvoldoende weerbaar bent?”
Coaches gaven minder vaak aan dat ze mentale problemen hadden: 41 procent. Wel duikt in hun rapportages ‘ongunstig alcoholgebruik’ net zo vaak op als bij topsporters (iets meer dan 50 procent). Overigens is ‘gebruik’ volgens Gouttebarge niet synoniem aan ‘misbruik’. De ondervraagden gaven het aantal drankjes op, niet of ze hun alcoholconsumptie als problematisch zagen. „Sporters zijn vaak lang van huis, verblijven vaak in hotels. Twee fluitjes in de hotelbar is nog geen alcoholisme. Maar alcohol kan prestaties wel negatief beïnvloeden.”
FC Volendam
Nederland is toonaangevend in de mentale gezondheidszorg voor topsporters, zegt Gouttebarge. „Maar het kan nog beter, bijvoorbeeld met betere screeningsprogramma’s, zoals die er al wel zijn voor bijvoorbeeld hart- en spiergezondheid. Om klachten vroeg te identificeren en sporters goed te ondersteunen.”
Zelf was Gouttebarge (1975) profvoetballer, onder meer bij FC Volendam. Zijn knieblessures waren in potentie een recept voor psychische klachten, in een tijd dat er veel minder aandacht was voor mentale gezondheid. „Maar ik verkeerde in een ondersteunende omgeving en had met mijn academische werk altijd een doel naast het voetbal. Het werkt preventief als je identiteit niet alleen aan de sport hangt.”
Jaap van Donselaar, een van Nederlands vooraanstaande onderzoekers naar deze politieke stroming, schreef dit in november 1994. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van dat jaar hadden de Centrum Democraten van Hans Janmaat (voorheen Centrumpartij) substantieel succes geboekt. De partij groeide van één naar drie Kamerzetels zonder dat de sterke groei een schokgolf veroorzaakte. „Aan gebeurtenissen, die gisteren nog als schokkend werden ervaren, gaat men vandaag schouderophalend voorbij”, schreef Van Donselaar in een opiniestuk in NRC Handelsblad. „En morgen zullen identieke voorvallen wellicht niet eens meer worden opgemerkt”.
Van Donselaar (1953), cultureel-antropoloog en onderzoeker naar extreem-rechts in politiek en samenleving, overleed maandag een week geleden op 71-jarige leeftijd; zijn overlijden werd pas deze maandag bekend. Hij leefde lang genoeg om zowel de verkiezingswinst van de PVV van 20 zetels (van 17 naar 37) als de totstandkoming van de rechtse coalitie met de PVV in de hoofdrol, mee te maken.
Pim Fortuyn
Van Donselaar speelde een belangrijke rol bij het duiden van de PVV in de eerste jaren van haar bestaan (vanaf 2006). Onderzoeker Willem Wagenaar van de Anne Frank Stichting, die veel met hem samenwerkte, zegt daarover: „Van Donselaar zag bij de PVV twee elementen terug van het vooroorlogs rechts-extremisme: het etnisch wij-zij-denken en de voorkeur voor autoritair leiderschap.” Pim Fortuyn die destijds ook extreem-rechts werd genoemd, miste die twee kenmerken juist, volgens Van Donselaar. „Het tekent zijn manier van denken”, aldus Wagenaar: „Wat betekent dat nou precies, vroeg hij zich af, als men het heeft over extreem-rechts?”
Niet iedereen was overtuigd van Van Donselaars precisie. Toen de Leidse wetenschapper in 2009 zijn typering van de PVV afzwakte van ‘extreem-rechts’ tot ‘radicaal- rechts’, kwam daar kritiek op. Publicist Carel Brendel noemde Van Donselaar een „etikettenplakker”, en „pseudo-wetenschapper” die strooide met vage termen als „benadrukking van het eigene” . „Met zijn willekeurige criteria kun je in feite alle bestaande Nederlandse politieke partijen in de extreem-rechtse hoek zetten”, aldus Brendel.
Volgens Wagenaar bewees Van Donselaar de wetenschap juist een dienst „door de belangstelling voor extreem-rechts uit de activistische hoek te halen”. Dat deed hij door aan de Leidse universiteit longitudinaal onderzoek naar extreem-rechts te beginnen: ontwikkelingen langere tijd volgen, incidenten cijfermatig inventariseren en duiden.
Vooroorlogs fascisme
Als cultureel-antropoloog met historische belangstelling had Van Donselaar dat voor het eerst gedaan tijdens zijn promotie-onderzoek dat hij afrondde in 1991. In het proefschrift Fout na de oorlog: fascisme en racisme in Nederland 1950-1990 onderzocht hij ‘naoorlogse fascistische continuïteit in organisatorisch verband’. Van Donselaar zag rechts-extremisme in de periode 1950-1990 als poging tot voortzetting van vooroorlogs fascisme, met vergelijkbare kenmerken zoals aantrekkingskracht tot ‘sterke mannen’, antisemitisme en racisme.
Na zijn proefschrift werd van Donselaars aandacht getrokken door de stroom incidenten in Duitsland na de val van de Muur in 1989. In 1993 werd in het West-Duitse Solingen het huis van een Turkse familie in brand gestoken. Vijf mensen kwamen om het leven, veertien raakten gewond. „Van Donselaar zag van dit soort incidenten ook de betekenis voor Nederland”, zegt Wagenaar. „Dat kwam onder meer tot uitdrukking in de groei van de partij van Hans Janmaat.”
Samen met de Leidse Universiteit begon Van Donselaar vanaf 1997 met het jaarlijks in kaart brengen van de racistische en antisemitische incidenten en de duiding daarvan. Daarbij wist hij ook de Binnenlandse Veiligheids Dienst (BVD) te betrekken, die cijfermatig en analytisch materiaal aanleverde. „Voor die tijd was dat een uniek project”, aldus Wagenaar, die mede daarom Van Donselaar typeert als een „origineel denkend vakman”.
Het project werd bekend als Monitor Racisme & Extremisme en in samenwerking met de Anne Frank Stichting uitgevoerd. Het liep van 1997 tot en met 2017. Daarna nam de politie het project over. „Dat is een aanwijzing voor de blijvende invloed van Van Donselaar”, zegt Wagenaar.
Ingepakt in een fleecejack en een blauwe muts zit hij achter de vleugel, met gemakkelijke schoenen aan, een geruit vest los om zijn middel geknoopt. Terwijl Het Concertgebouw al langzaam volloopt, is meesterpianist Ivo Pogorelich nog koeltjes de zaalakoestiek aan het uitproberen, zijn blik stoïcijns gericht op de Steinway waar hij zachte akkoordenprogressies uit tevoorschijn tovert. Hij lijkt het binnendruppelende publiek niet waar te nemen, dat elkaar fluisterend aanstoot en foto’s maakt. Wanneer hij zich een kwartier voor aanvang terugtrekt om zich in concertkleding te steken, gaat alvast een klein applausje op.
Het is een eigenaardige opmaat van een concert waaraan alles eigenaardig blijkt. De verdwaalde indruk die de pianist op het podium maakt tussen de stukken door, zijn extreem langgerekte, transcendentale Chopin-vertolkingen, het omineuze bordje bij de garderobe (‘wegens omstandigheden geen signeersessie’), en een publiek dat in staat van opgewonden verwarring achterblijft. Iedereen voelt wel aan dat ze iets unieks hebben gehoord, maar wát?
De naam van Pogorelich (Belgrado, 1958) is altijd synoniem geweest aan excentriciteit en onorthodoxie. Over zijn vrije omgang met de bladmuziek vertelde hij in 1987 aan deze krant: „Ik streef er in mijn spel naar de essentie van het stuk weer te geven. Daarom bestudeer ik heel serieus alle aantekeningen van de componist; maar vaak ben ik genoodzaakt om die tekens te veranderen.” Die antidogmatische aanpak legde hem geen windeieren. Na zijn veelbesproken deelname aan de Chopin-competitie in Warschau in 1980, waarmee hij een jury van toppianisten tot op het bot verdeelde, werd Pogorelich een van ’s werelds bestverkopende klassieke artiesten.
Jong publiek
Vanavond herleven oude tijden. De zaal is stijf uitverkocht, tot de bijgeplaatste stoelen onder het orgel aan toe, voor een volledig Chopin-recital. Pogorelich is terug in Het Concertgebouw voor het eerst in 25 jaar, zijn aanhang is niet met hem meevergrijsd. Het grote aantal jonge luisteraars staat in scherp contrast met de broze verschijning (muts en jack nu ingewisseld voor het ouderwetse rokkostuum) die van de podiumtrap komt schuifelen. Het zaallicht dimt pas zodra hij achter de vleugel zit.
Technisch blijkt hij nog redelijk goed in vorm. Zijn spel is misschien een tikje milder geworden, minder geagiteerd, maar zeker niet minder eigenzinnig. De grote Polonaise-fantaisie in As klinkt als een dralend betoog dat buiten elk idee van tijd en ritme om bestaat. Het ‘Largo’ uit de Derde pianosonate, al een halve eeuw een van zijn lijfstukken, valt van traagheid bijna uit elkaar, tot de verpletterend mooi gespeelde terugkeer van het lyrische hoofdthema. De ‘Finale’ wordt een broeierige klankmassa waarin de individuele noten haast niet meer te onderscheiden zijn.
Toch wekt zijn voordracht nooit een gekunstelde indruk. De manier waarop hij tegen het eind van de Barcarolle in Fis het stormachtig momentum terugbrengt naar stille rust, voelt even ongrijpbaar als vanzelfsprekend. Bij Pogorelich is geen sprake van onoprechte andersdoenerij; hij lijkt zich eenvoudigweg te begeven in een geluidswereld waar andere natuurwetten gelden dan in de onze. Zijn muzikale uitspansels gehoorzamen een onherkenbare logica.
Dat zorgt nu en dan voor doorkijkjes op een intense schoonheid, met name in de linkerhand, tijdens zachtere passages, maar het geeft te denken over zijn muzikale zeggingskracht. In welke wereld speelt deze diep doorvoelde Chopin zich af, en vooral: hoe kom je daar? Pogorelich leeft in zijn eigen universum, het publiek luistert op een andere frequentie. Symbolisch voor die verstandhouding is een sober handgebaar waarmee hij tevergeefs het applaus wil smoren na een zeer lang aangehouden slotakkoord. De eerste maten van de Berceuse verdwijnen in geklap.
Het applaus, aan het eind beloond met twee toegiften, getuigt dan ook eerder van eerbied dan van ontroering. Eerbied voor een groot pianist die een ongenaakbare mooiheid kan laten doorschemeren, maar te ver in zichzelf is gekeerd om echt te raken.